vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
zaaknummer / rolnummer: 229462 / HA ZA 04-3311
Vonnis van 8 augustus 2007
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de GEMEENTE BOSKOOP,
zetelend te Boskoop,
procureur: mr. W. Heemskerk (voorheen mr. H.C. Grootveld),
advocaat: mr. I.P.A. Heijst,
1. de vennootschap onder firma
V.O.F. [X.] EN ZONEN,
gevestigd te Boskoop,
2. [gedaagde A. sub 2],
wonende te Boskoop,
3. [gedaagde A. sub 3],
wonende te Boskoop,
4. [gedaagde A. sub 4],
wonende te Boskoop,
procureur: mr. H.J.A. Knijff,
advocaat: mr. B.S. ten Kate.
Partijen worden hierna aangeduid als de gemeente en gedaagden, dan wel gedaagde sub 1 als de vennootschap en gedaagden sub 2 tot en met 4 als [A.] c.s.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de processtukken, waaronder het rapport van de door de rechtbank benoemde deskundigen van 14 mei 2007, de door partijen dienaangaande toegezonden stukken, alsmede van hetgeen ten pleidooie van 18 juni 2007 is verhandeld en van de brief van 19 juli 2007 van de voorzitter van de commissie van deskundigen, met als bijlage het rapport van 16 oktober 2006 van taxateur Ammerlaan.
1. Bij vonnis van 2 maart 2005 heeft de rechtbank de vervroegde onteigening uitgesproken ten name en ten behoeve van de gemeente Boskoop van het perceel, kadastraal bekend gemeente Boskoop, sectie D, nr. [nummer] (in totaal groot: 01,43 hectare), ter grootte van 0,4149 hectare (grondplannummer 3) zoals nader in dat vonnis omschreven (hierna: het perceel).
2. Bij voormeld vonnis is het voorschot op de schadeloosstelling voor [A.] c.s. als eigenaren bepaald op € 122.400,00.
3. Het vonnis houdende de vervroegde onteigening is op 16 november 2006 ingeschreven in de openbare registers.
4. De vervroegde opneming door de deskundigen overeenkomstig het bepaalde in artikel 54a juncto 54j lid 1 van de Onteigeningswet heeft op 5 oktober 2006 plaatsgevonden.
5.Het onteigende betreft blijkens het deskundigenrapport een langgerekt perceel, gelegen nabij de Boezemlaan 13 te Boskoop, bestaande uit water en tuinland, met een totale oppervlakte van 01,43 hectare, waarvan is onteigend 0,4149 hectare. Het onteigende perceelsgedeelte is in gebruik bij de vennootschap als tuinland voor de door hen gedreven kwekerij.
6. Door de onteigening blijven er twee perceelsgedeelten over. Allereerst het niet in de onteigening begrepen resterende gedeelte van het perceel, groot 01,0151 hectare (10.151 m²). Voorts is als overblijvend te beschouwen de daaraan grenzende en eveneens aan de vennootschap toebehorend percelen kadastraal bekend gemeente Boskoop, sectie D, nummer 3308, groot 0,1060 hectare (1.060 m²) en 3778, groot 0,0810 hectare (810 m²). Het overblijvende bedraagt in totaal 01,2021 hectare (12.021 m²).
7. De deskundigen hebben in hun rapport, gedeponeerd ter griffie op 24 mei 2007, de schadeloosstelling voor [A.] c.s. als volgt begroot:
A. de waarde € 207.450,00
B. de bijkomende schade van gedaagden € 75.621,00
C. de schade van andere derdebelanghebbenden: geen
Totaal, behoudens P.M. ter zake de rentederving € 283.071,00
8. Deze begroting is, behoudens hetgeen hierna wordt besproken, niet bestreden.
9. De deskundigen zijn bij de bepaling van de waarde uitgegaan van het volgende. Het onteigende is gelegen in het vigerend bestemmingsplan “Waterrijk”, welk plan door de raad van de gemeente Boskoop is vastgesteld op 30 mei 1996, goedgekeurd door het college van Gedeputeerde Staten op 8 oktober 1996 en op 2 januari 1997 onherroepelijk is geworden. Het bestemmingsplan gaat uit van de uiteindelijke realisering van circa 750 woningen. Met het oog op het ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan geldende provinciale beleid is het woningbouwplan getemporiseerd in die zin dat slechts het oostelijke gedeelte van het bestemmingplan, waarin het onteigende is gelegen, daadwerkelijk de bestemming “woongebied” heeft gekregen ten behoeve van de bouw van 360 woningen. De gronden in het westelijk gedeelte van het plangebied, waaronder het ten westen van het onteigende gelegen overblijvend perceelsgedeelte, heeft de bestemming “sierteelt” gekregen. Ook hiervan bestaat echter de verwachting dat op enig termijn ook aan dit deel van het plangebied de bestemming “wonen” zal worden gegeven. Binnen het plangebied is de toekomstige ligging van de ontsluitingsweg “De Boomgaard” aangegeven. Het onteigende is benodigd voor de realisering van deze weg.
10. Een en ander overziend zijn deskundigen van oordeel dat het onteigende zijn hoogste waarde ontleent als ruwe bouwgrond ten behoeve van het als complex in de zin van de Onteigeningswet aan te merken bestemmingsplan “Waterrijk”. Gelet op de door de gemeente genoemde vergelijkingsobjecten, de overgelegde gegevens inzake de grondexploitatie, de eigen kennis en wetenschap van de deskundigen met betrekking tot prijzen van ruwe bouwgrond die elders in Zuid-Holland worden betaald alsmede recent bekend geworden transacties, taxeren de deskundigen de waarde van het onteigende in de huidige en vrij opleverbare staat op € 50,00 per m², ofwel in totaal op € 207.450,00.
11. De gemeente wijst erop dat de waarde in het concept-rapport nog € 35,00 per m² bedroeg. Het enkele feit dat elders in Boskoop bij drie grondtransacties € 50,00 per m² is betaald acht de gemeente een te wankele basis om ook voor het onteigende van deze waarde uit te gaan. De gemeente betwist de vergelijkbaarheid van de transacties en stelt dat de aankopen volstrekt speculatief zijn. De gronden maken immers geen deel uit van het complex waarin het onteigende is gelegen. Bovendien zijn er geen concrete plannen aangaande de bestemming en is onduidelijk of deze gronden in de toekomst bebouwd zullen worden en alsdan onderdeel van een complex zullen uitmaken. De gemeente kan zich derhalve met deze veel hogere waarde van het onteigende niet verenigen.
12. Gedaagden hebben aangevoerd dat de waardering van € 50,00 per m² in het definitieve rapport nog immer te laag is. In het overleg dat gaande is tussen de gemeente en coöperatie Waterrijk West zijn volgens gedaagden prijzen genoemd van € 70,00 en € 80,00 per m². Gedaagden zijn derhalve van mening dat de grond minimaal op € 70,00 per m² moet worden gewaardeerd.
13. De deskundigen hebben ter zitting aangevoerd dat zij geen reden zien af te wijken van hetgeen zij in hun definitieve rapport hebben gesteld ten aanzien van de waarde. Met name de recent bekend geworden grondtransacties hebben invloed gehad op de bepaling van een hogere perceelsprijs dan in het concept-rapport was bepaald. Naar het oordeel van de deskundigen zijn deze transacties voor de waardering van het onteigende als ruwe bouwgrond relevant en kunnen derhalve niet buiten beschouwing gelaten worden. De desbetreffende gronden zijn weliswaar gelegen buiten het complex Waterrijk, maar onderscheiden zich voor het overige slechts in zeer geringe mate van de onderhavige percelen. Juist is dat ten aanzien van deze gronden nog geen concrete plannen bestaan. Vast staat echter dat de percelen eveneens gekocht zijn ten behoeve van woningbouw.
Ten aanzien van het verweer van [A.] c.s. merken de deskundigen op dat onvoldoende is gebleken dat de gemeente zich in het overleg aangaande de ontwikkeling van Waterrijk West op het standpunt heeft gesteld dat een grondprijs van € 70,00 à € 80,00 per m² aan de orde zou zijn.
14. De door de deskundigen nader bepaalde waarde van het onteigende op € 50,00 per m² komt de rechtbank juist voor. Hetgeen de gemeente tegen het rapport van de deskundigen, zoals ter zitting nader toegelicht, heeft ingebracht, geeft de rechtbank geen aanleiding daarvan af te wijken. De gemeente heeft de vergelijkbaarheid van de transacties onvoldoende gemotiveerd weersproken. Het enkele feit dat de transacties percelen betreffen die buiten het complex zijn gelegen, is niet voldoende om te concluderen dat er van vergelijkbaarheid geen sprake is. Het feit dat de desbetreffende percelen nog niet de bestemming bouwgrond hebben, bevestigt naar het oordeel van de rechtbank veeleer dat voor - toekomstige - bouwpercelen hoge bedragen worden betaald.
De rechtbank verwerpt eveneens het betoog van de gedaagden dat de gemeente zich in het desbetreffende overleg aangaande de ontwikkeling van Waterrijk West op het standpunt zou stellen dat een grondprijs van € 70,00 à € 80,00 per m² aan de orde zou zijn. Gedaagden hebben geen bescheiden in het geding gebracht die voornoemde stelling bevestigen, noch is de juistheid daarvan anderszins gebleken.
De rechtbank zal gezien het voorgaande het advies van de deskundigen ten aanzien van de waarde van het onteigende volgen. Zij zal de waarde van het onteigende aldus dienovereenkomstig vaststellen op € 207.450,00.
BIJKOMENDE SCHADE VAN GEDAAGDEN
15. De deskundigen hebben gerapporteerd dat als gevolg van de onteigening de noodzaak ontstaat de nieuw aan te leggen weg van het overblijvende af te scheiden met een afscheiding over de gehele breedte van het perceel. De deskundigen hebben de daarmee gemoeide kosten begroot op € 1.000,00.
16. Nu de begroting van deze kosten door partijen niet is bestreden, zal door de rechtbank aldus worden beslist.
Schade ten aanzien van de beplanting
17. De deskundigen hebben gerapporteerd dat als gevolg van de onteigening de zich op het onteigende bevindende beplanting verloren zal gaan. Voor de waardebepaling hiervan hebben zij zich van deskundig advies voorzien van de heer C.N. Ammerlaan van Ammerlaan Adviesdiensten te Oud-Bijerland. Onderscheid is gemaakt tussen de verplaatsbare en de niet-verplaatsbare beplanting. Met betrekking tot de verplaatsbare beplanting stellen deskundigen dat deze is aan te merken als handelsvoorraad en dat de schade vanwege de vroegtijdige liquidatie daarvan voor vergoeding in aanmerking komt. Op deze vergoeding dient in mindering te worden gebracht een aftrek wegens bespaarde kosten en het risico van verliesgevende verkoop. Naar het oordeel van de deskundigen betekent dit dat met betrekking tot het verlies van de verplaatsbare beplanting te vergoeden is € 12.500,00. Ter zake van het verlies van de niet-verplaatsbare beplanting zijn de deskundigen uiteindelijk van oordeel dat bij de waardering van het onteigende als ruwe bouwgrond geen aanleiding bestaat om daarnaast nog een afzonderlijke waarde toe te kennen aan de daarop op peildatum nog aanwezige beplanting. Een toekomstige gebruiker van deze ruwe bouwgrond zal voor die beplanting immers geen afzonderlijke vergoeding willen betalen.
18. De gemeente heeft gesteld dat de waarde van de verplaatsbare beplanting door deskundigen aanmerkelijk te hoog is begroot op € 12.500,00. Daartoe verwijst de gemeente naar het in haar opdracht opgemaakte taxatierapport d.d. 18 oktober 2006 van de heer Verwaal, een beëdigd taxateur voor de boomkwekerij bij uitstek deskundig op het gebied van de waardering van sierteeltgewassen. Deze stelt de waarde van de verplaatsbare beplanting per peildatum op € 7.500,00. Rekening houdend met de bespaarde kosten, het risico van vroegtijdige verkoop, alsmede met de slechte onderhoudstoestand van de planten dient de vergoeding wegens liquidatieschade maximaal € 5.000,00 te zijn.
19. De deskundigen hebben ter zitting aangevoerd dat zij, gelet op de expertise van Ammerlaan op het gebied van sierteelt, blijven bij hun oordeel aangaande de waarde van de beplanting. Zij zien in de rapportage van Verwaal geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het advies van Ammerlaan onjuist zou zijn. De deskundigen achten de door de gemeente verdedigde waarde van de verplaatsbare beplanting te laag. De gemeente zet de onderhoudstoestand van de planten ongerechtvaardigd aan.
20. De rechtbank oordeelt ten aanzien van de waarde van de beplanting als volgt. Nu partijen het oordeel van deskundigen ten aanzien van de onverplaatsbare beplanting niet hebben bestreden, zal aldus worden beslist.
Voor de waardebepaling van de verplaatsbare beplanting volgt de rechtbank het oordeel van de deskundigen, dat is gestoeld op het taxatierapport van Ammerlaan. Gelet op de redengeving van deskundigen, welke is gebaseerd op hun inzicht, ervaring en intuïtie, acht de rechtbank het door hen ingenomen standpunt juist. Hetgeen door partijen daar tegenin is gebracht, is niet voldoende onderbouwd en leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
21. Gelet op de omvang van het onteigende in relatie tot het overblijvende zijn de deskundigen bij de begroting van de schadeloosstelling uitgegaan van de aankoop van vervangende grond. Mede lettend op de vereiste spoed bij het verwerven van de vervangende grond stellen deskundigen dat de vennootschap erin zal slagen binnen vier maanden na de inschrijving van het vervroegd onteigeningsvonnis een vervangende kavel ter grootte van 4500 m² aan te kopen tegen een koopsom van
€ 90.000,00 k.k. Daarvan is een deel, ter grootte van € 11.250,00, te beschouwen als een zogeheten “premie uit handen breken”. Deze premie dient integraal aan de vennootschap te worden vergoed. Het restant van de aankoopsom, te weten
€ 78.750,00, is te financieren uit de te ontvangen waarde van het onteigende. De integraal aan gedaagden te vergoeden aankoopkosten hebben de deskundigen begroot op 3% van de aankoopsom derhalve op € 2.700,00. De kosten voor grondbewerking en verbetering van de vervangende kavel hebben deskundigen begroot op € 10.000,00. Het totaal van de schadeloosstelling met betrekking tot de herinvestering is derhalve begroot op (€ 11.250,00 + € 2.700,00 + € 10.000,00 =)
€ 23.950,00.
22. Ten aanzien van de kosten van vervangende grond stelt de gemeente dat het totaal van deze vergoeding in geen verhouding staat tot de kwaliteit en de onderhoudstoestand en daarmee de agrarische waarde van het onteigende. Gelet op het beoogde gebruik van het vervangend perceel kan volstaan worden met een perceel los land. Uit het overzicht van de vergelijkingstransacties, als bijlage 2 aan het deskundigenrapport gehecht, blijkt dat dergelijke losse percelen verkocht worden voor prijzen van € 8,83 en € 12,96 per m². De gemeente stelt zich derhalve op het standpunt dat de aankoopprijs van een vervangend perceel hooguit gesteld dient te worden op maximaal € 15,00 per m² inclusief een eventuele premie uit handen breken.
Evenmin bestaat er, gelet op enerzijds de slechte kwaliteit en onderhoudstoestand van het onteigende en anderzijds het beoogde beperkte gebruik van de vervangende grond, aanleiding om bij de aankoop van het vervangend perceel rekening te houden met omvangrijke grondbewerkings- en verbeteringskosten.
Voorts is het de gemeente niet duidelijk waarom aan gedaagden vergoed zou moeten worden de aankoopkosten van een groter grondoppervlak dan onteigend is.
23. De deskundigen zien in het verweer van de gemeente geen aanleiding om van hun rapport af te wijken. Mede gelet op recente grondtransacties zijn de deskundigen van oordeel dat de door de gemeente verdedigde koopsom te laag is. De gemeente zet het verschil tussen het onteigende en de aan te kopen grond te zwaar aan nu de onderhoudstoestand van het onteigende niet bijzonder slecht was, en de ervaring leert dat te koop staande kwekerijgrond over het algemeen ook verbetering en bewerking behoeft. Bovendien dient rekening gehouden te worden met het specifieke karakter van de benodigde grond en het korte tijdsbestek waarbinnen gedaagden over de vervangende kavel dienen te kunnen beschikken.
24. De rechtbank komt de door de deskundigen gerapporteerde begroting van € 90.000,00 voor de aankoop van vervangende grond juist voor. Niet onbegrijpelijk is dat deskundigen van een enigszins naar boven afgeronde oppervlakte zijn uitgegaan. Het is immers onmogelijk exact dezelfde oppervlakte terug te kopen als werd onteigend.
25. De deskundigen hebben voorts gerapporteerd dat als gevolg van de onteigening de gedaagden de eerste jaren stekken moeten inkopen in plaats van deze uit eigen beplanting te kunnen betrekken. De hiermee gepaard gaande aanloopschade, contant gemaakt tegen de ten deze relevante peildatum, beramen de deskundigen op een bedrag van € 67.351,00.
26. De gemeente heeft betoogd dat het door de deskundigen genoemde bedrag van de aanloopschade gebaseerd is op het voor haar en voor Verwaal inhoudelijke onbekende advies van Ammerlaan. De gemeente heeft geen enkel inzicht gekregen in de wijze waarop deze schade is berekend of getaxeerd. Voorts stelt de gemeente dat uit het deskundigenrapport op geen enkele wijze blijkt welk deel van het bedrijfsresultaat in de oude situatie gerealiseerd werd met de toepassing van het stekken en griffelmateriaal, en evenmin welk deel daarvan is toe te rekenen aan het onteigende.
27. De deskundigen hebben ter zitting aangegeven ook met betrekking tot dit punt niet van hun rapport af te wijken. In tegenstelling tot wat de gemeente heeft aangevoerd is Verwaal wel degelijk bekend met het taxatierapport van Ammerlaan. Tijdens een bezichtiging van de gronden immers is het betreffende rapport door gedaagden aan Verwaal overgelegd. Juist is dat de aanloopschade moeilijk is te taxeren en te motiveren aangezien het voornamelijk is terug te voeren op de ervaring en de kennis van Ammerlaan.
28. De rechtbank volgt de deskundigen in hun oordeel. De gemeente heeft haar verweer ten aanzien van de aanloopschade onvoldoende onderbouwd. De rechtbank ziet hierin aanleiding om aan dit verweer voorbij te gaan, te meer nu de gemeente ter zitting heeft aangegeven geen behoefte te hebben om alsnog op het – nader door de deskundigen in het geding te brengen – rapport van Ammerlaan te reageren.
29. De omrijschade is door de deskundigen als volgt berekend. De afstand die door [A.] c.s. vanwege de onteigening moet worden omgereden is door de deskundigen begroot op circa 4 kilometer. De hiermee samenhangende autokosten bedragen (2 keer per dag x 150 werkdagen x 4 kilometer à € 0,20 per kilometer =) € 240,00. De extra arbeidskosten dientengevolge bedragen (2 keer per dag x 150 werkdagen x 10 minuten à € 35,00 per uur =) € 1.750,00. De totale omrijschade bedraagt derhalve € 1.990,00. Gekapitaliseerd tegen factor 10 € 19.900,00.
30. De gemeente heeft gesteld dat, gelet op de functie van het onteigende en de beperkte omvang daarvan, het aantal werkdagen dat op het vervangend perceel gewerkt moet worden door de deskundigen te hoog is ingeschat. Voor de berekening van de omrijschade kan volstaan worden met maximaal 100 werkdagen per jaar.
31. Gedaagden hebben gesteld dat er niet of nauwelijks sprake zal zijn van een besparing van looptijd, die op de extra looptijd in mindering zou kunnen worden gebracht. Gedaagden stellen voorts dat zij heen en weer moeten lopen van het overblijvende naar het vervangende perceel. Hiervoor dient tenminste 15 minuten looptijd integraal vergoed te worden.
Voorts hebben gedaagden betoogd dat de begroting van de omrijschade gedurende 150 werkdagen per jaar aan de lage kant is. Voor een goede exploitatie van de grond is het noodzakelijk om 200 werkdagen per jaar van en naar het vervangend perceel te rijden.
32. De rechtbank kan zich deels vinden in de door de deskundigen gerapporteerde begroting van de omrijschade. Met de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat voor de berekening van de jaarlijkse omrijschade als uitgangspunt genomen dient te worden dat gedaagden 150 werkdagen per jaar naar het vervangend perceel zullen moeten rijden teneinde aldaar werkzaamheden te verrichten. De door de gemeente aangegeven 100 dagen acht de rechtbank, gezien het intensieve karakter van de bewerking van het onteigende, te laag. De meerdere autokosten zullen derhalve overeenkomstig het oordeel van de deskundigen worden vastgesteld op € 240,00.
Met gedaagden is de rechtbank van oordeel dat bij de berekening van de extra arbeidskosten uitgegaan dient te worden van 15 in plaats van 10 minuten extra looptijd. Gelet op het feit dat het perceel door de onteigening in twee gedeelten wordt gesplitst, moeten gedaagden hoe dan ook van het terrein af, hetgeen zal leiden tot tal van bijkomende handelingen. De extra arbeidskosten zijn dan als volgt te berekenen:
2 maal per dag x 150 werkdagen x 15 minuten à € 35,00 per uur = € 2.625,00.
De jaarlijkse omrijschade stelt de rechtbank vast op (€ 240,00 + € 2.625,00 =)
€ 2.865,00, te kapitaliseren tegen factor 10, en derhalve op een totaal bedrag van
€ 28.650,00.
De rechtbank zal, gelet op het vorenstaande, het totaal van de bijkomende schaden vaststellen op een bedrag dat € 8.750,00 meer bedraagt dan door de deskundigen is begroot:
aanpassingskosten € 1.000,00
kosten verplaatsbare beplanting € 12.500,00
premie uit handen breken € 11.250,00
aankoopkosten € 2.700,00
grondverbeteringkosten € 10.000,00
aanloopschade € 67.351,00
omrijschade € 28.650,00
Bijkomende schade €133.451,00
Op dit bedrag zal tot slot nog in mindering moeten worden gebracht de rente uit vrijkomend kapitaal.
Vrijkomend kapitaal
33. De deskundigen hebben voorts gerapporteerd dat op de aan gedaagden toe te leggen schadeloosstelling in mindering dient te worden gebracht het voordeel wegens de rente van het vrijkomend kapitaal. De deskundigen hebben het voordeel wegens de rente van het vrijkomend kapitaal als volgt berekend:
De waarde van het onteigende € 207.450,00
Af: aankoop van vervangende grond € 78.750,00
Af: aankoop vervangende moerplanten € 6.000,00
Vrijkomend kapitaal € 122.700,00
De in aanmerking te nemen rente van 4% € 4.908,00
Te kapitaliseren tegen factor 10 € 49.080,00
34. De gemeente heeft aangevoerd dat ook de liquidatieschade van de oude handelsvoorraad beschouwd dient te worden als vrijkomend kapitaal waarover de rente voor verrekening met de overige schade in aanmerking komt.
35. De deskundigen hebben ter zitting aangegeven niet af te wijken van hun rapport. Zij voeren hiertoe aan dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat rente van vrijkomend kapitaal verrekend kan en moet worden met de inkomensschade, die in casu bestaat uit de aanloopschade en de omrijschade. De deskundigen bestrijden het standpunt dat ook de vergoeding van de liquidatieschade van de handelsvoorraad als vrijkomend kapitaal beschouwd moet worden nu deze vergoeding zal worden ingezet voor de aanschaf van een nieuwe handelsvoorraad.
36. De rechtbank oordeelt hieromtrent als volgt.
In het geval de onteigende slechts een gedeelte van de waarde van het onteigende behoeft te herinvesteren om hetzelfde rendement te kunnen behalen, is in zoverre sprake van vrijkomend geïnvesteerd vermogen. De rente over dit vrijkomend kapitaal is te beschouwen als een bron van inkomen. Dit inkomensbestanddeel komt dan in aanmerking voor verrekening met de wegens de onteigening te vergoeden inkomensschade.
Naar volgt uit HR 30 september 2005, BR 2006, 568 en HR 14 juli 2006, BR 2007,44 dient de inkomensschade in beginsel verminderd te worden met de rente uit vrijkomend kapitaal en dienen éénmalige kosten in beginsel integraal te worden vergoed.
De rechtbank is in het licht van het vorenstaande van oordeel dat de deskundigen terecht de op te leggen vergoeding ten bedrage van € 12.500,00 voor de verplaatsbare planten niet hebben aangemerkt als vrijkomend kapitaal. Hierbij wijst de rechtbank er voorts op dat ook de kosten van de aankoop van vervangende moerplanten, ten bedrage van € 6.000,00, door de deskundigen terecht en zonder bezwaar van de gemeente, juist in mindering zijn gebracht op het vast te stellen bedrag aan vrijkomend kapitaal.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de deskundigen het vrijkomend kapitaal juist hebben berekend en overigens ook de te kapitaliseren rente daarover.
Het totaal van de bijkomende schade wordt derhalve vastgesteld op
€ 84.371,00 (€ 133.451,00 minus € 49.080).
RENTEVERGOEDING
37. De deskundigen hebben gerapporteerd dat voor zover de uiteindelijk vast te stellen schadeloosstelling het aan [A.] c.s. betaalde voorschot te boven gaat, zij aanspraak hebben op vergoeding van de door hen gederfde rente over het verschil tussen beide bedragen vanaf de datum inschrijving vonnis tot aan de datum eindvonnis. Deze rente wordt door de deskundigen vastgesteld op 3,25% per jaar.
38. De door deskundigen vastgestelde rente acht de rechtbank in overeenstemming met het marktconforme (disconto-)percentage, zodat zijn de deskundigen daarin zal volgen.
39. De gemeente zal voorts op voet van artikel 55 lid 3 Ow aan [A.] c.s. over het verschil tussen het voorschot op en de definitief vast te stellen schadeloosstelling, vermeerderd met de in rechtsoverweging 37 genoemde vergoeding van renteschade, vanaf heden tot de dag der algehele voldoening de wettelijke rente dienen te vergoeden.
VOORTS
40. Niet is gebleken dat de deskundigen overigens verkeerde uitgangspunten hebben gehanteerd of bepaalde relevante factoren over het hoofd hebben gezien. De rechtbank neemt het oordeel van de deskundigen, met in achtneming van het hiervoor overwogene, over en maakt het tot het hare. Zij zal de schadeloosstelling voor [A.] c.s. dienovereenkomstig vaststellen.
41. De kosten van de door de rechtbank benoemde deskundigen bedragen volgens hun opgave in totaal € 33.022,81 (inclusief BTW). Tegen de hoogte van deze kosten heeft de gemeente geen bezwaar gemaakt, zodat zij als de onteigende partij tot betaling van deze kosten wordt veroordeeld.
42. De gedaagden hebben bij brief van 28 juni 2007 vergoeding gevorderd van de navolgende kosten:
- griffierecht P.M.
- kosten juridische bijstand € 11.629,20
- kosten deskundige bijstand van Areaal bij helfte € 1.125,00
43. De gemeente heeft bij brief van 10 juli 2007 twee kanttekeningen geplaatst bij de kostenopgave van de gedaagden. Ten eerste is de gemeente van mening dat de in de periode van 10 maart 2005 tot en met 6 juni 2006 gemaakte kosten van mr. Ten Kate in verband met de cassatieprocedure niet voor vergoeding in aanmerking komen, evenmin als de kosten van de cassatieadvocaat, te minder nu de vorderingen in cassatie zijn afgewezen.
Ten tweede heeft de gemeente aangevoerd dat de factuur van Areaal Makelaardij aan de Coöperatieve vereniging Waterrijk West in deze procedure niet voor vergoeding in aanmerking komt. Volgens de factuur zijn de betreffende werkzaamheden verricht in opdracht van Hillen en Roosen B.V. Niet blijkt aldus dat deze kosten ten laste van [A.] c.s. komen. Voor het overige refereert de gemeente zich aan het oordeel van de rechtbank.
44. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat de kosten van mr. Ten Kate in verband met de cassatieprocedure niet ten laste van de gemeente komen. De desbetreffende kosten hebben immers geen betrekking op de onderhavige onteigeningsprocedure. De door mr. Ten Kate gemaakte kosten in de periode van 10 maart 2005 tot en met 6 juni 2006, te weten een bedrag van € 2232,36, komen derhalve niet voor vergoeding in aanmerking en dienen in mindering te worden gebracht.
Nu moet worden geoordeeld dat het rapport van Treurniet, taxateur bij Areaal Makelaardij, is uitgebracht aan de projectontwikkelaar, ziet de rechtbank daarin aanleiding de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking te doen komen nu gesteld nog gebleken is dat gedaagden deze kosten voor hun rekening hebben moeten nemen.
45. Tenslotte zal een nieuws- en advertentieblad worden aangewezen overeenkomstig het in de Onteigeningswet bepaalde.
I stelt de schadeloosstelling voor [A.] c.s. vast op (€ 207.450,00 +
€ 84.371,00 =) € 291.821,00, waarin begrepen het reeds betaalde voorschot van in totaal € 122.400,00 alsmede van een samengestelde rente van 3,25% jaar over
€ 169.421,00 vanaf 2 maart 2005 tot heden;
II veroordeelt de gemeente tot betaling aan [A.] c.s. van een bedrag van
€ 169.421,00 vermeerderd met de hiervoor onder sub I genoemde rente, de som daarvan te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden tot aan de dag der algehele voldoening;
III veroordeelt de gemeente in de kosten van de door de rechtbank benoemde deskundigen, welke tot op heden € 33.022,81 (inclusief BTW) bedragen;
IV veroordeelt de gemeente in de kosten van rechtsbijstand aan de zijde van [A.] c.s. tot een bedrag van (€ 11.629,20 – € 2.232,36) = € 9.396,84;
V veroordeelt de gemeente in de overige kosten van de procedure, welke tot hiertoe aan de zijde van [A.] c.s. worden begroot op € 1.135,00;
VI wijst de “Rijn en Gouwe” en het “Hart van Holland” aan als nieuws- en advertentiebladen waarin de griffier van deze rechtbank dit vonnis bij uittreksel zal plaatsen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.J.A. Huijgens, mr. D.A. Schreuder en mr. W. Wijting en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2007