ECLI:NL:RBSGR:2007:BD1587

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
244480 - HA ZA 05-1869
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen van Koepon Genetics tegen het openbaar lichaam Productschap Vee en Vlees

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 november 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen verschillende vennootschappen van Koepon en het openbaar lichaam Productschap Vee en Vlees (PVV). De eiseressen, waaronder Koepon Genetics Europe B.V. en Koepon Genetics B.V., vorderden dat het PVV zou toezien op de naleving van mededingingsregels door CRV Holding B.V. en andere betrokken partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van Koepon zijn gebaseerd op de stelling dat het PVV tekort is geschoten in zijn toezicht op de naleving van deze regels. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat Koepon onvoldoende inzicht heeft gegeven in de onrechtmatigheid van het handelen van het PVV en dat de vorderingen daarom niet konden worden toegewezen. De rechtbank heeft de vorderingen van Koepon afgewezen wegens gebrek aan een inzichtelijke motivering. Tevens is Koepon c.s. veroordeeld in de proceskosten van het PVV, die zijn begroot op EUR 2.000,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is een belangrijke uitspraak in het kader van mededingingsrecht en de verantwoordelijkheden van toezichthoudende organen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 244480 / HA ZA 05-1869
Vonnis van 28 november 2007
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KOEPON GENETICS EUROPE B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KOEPON GENETICS B.V.,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KOEPON HOLDING B.V.,
4. de vennootschap onder firma
ALTA BENELUX v.o.f.
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TELLUS BEDRIJFSINSPECTIE EN PARINGSADVIES B.V.,
allen gevestigd te Garnwerd,
eiseressen,
procureur mr. H.J.A. Knijff,
advocaat mr. P.E. Mazel te Groningen,
tegen
het openbaar lichaam
PRODUCTSCHAP VEE EN VLEES,
gevestigd te Zoetermeer,
gedaagde,
procureur mr. C.M. Bitter.
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als Koepon (enkelvoud). Gedaagde zal worden aangeduid als het PVV.
1. De procedure
Verloop van de procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 7 juni 2005;
- de akte houdende overlegging producties van de zijde van Koepon, met producties;
- de akte in het incident van de zijde van het PVV;
- het vonnis van 22 februari 2006 in het incident;
- de conclusie van antwoord van de zijde van het PVV, met producties,
- de conclusie van repliek, met producties;
- de conclusie van dupliek van de zijde van het PVV.
1.2. Naast het PVV zijn er in deze procedure nog twee gedaagden, te weten CRV Holding B.V., in de dagvaarding aangeduid als CR Delta VRV Holding BV, en NRS B.V. (hierna afzonderlijk aangeduid als respectievelijk CRV en NRS, en gezamenlijk als CRV c.s.). Op verzoek van partijen is de zaak tussen Koepon en CRV c.s. aangehouden in verband met een door CRV aangespannen bestuursrechtelijke procedure naar aanleiding van een tegen haar genomen boetebesluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit van 31 december 2003 (zie rechtsoverweging 2.6). Uitsluitend in de zaak tussen Koepon en het PVV is vonnis gevraagd en bepaald.
2. De feiten
2.1. Koepon en CRV c.s. verkopen stierensperma en verlenen aanverwante diensten aan melkveehouders, waaronder het verzorgen van bedrijfsinspecties en het geven van paringsadviezen.
2.2. NRS is een werkmaatschappij van CRV die zich richt op de verwerking van van onder meer stamboekgegevens en de ontwikkeling en levering van informatieproducten aan melkveehouders en organisaties. NRS heeft een databank met gegevens van runderen opgezet, genaamd het NRS Informatie Systeem (hierna: het NIS).
2.3. Het PVV is een openbaar bedrijfslichaam dat ingevolge artikel 11 van het Fokkerijbesluit (Stb. 2001, 281) belast is met het verlenen van erkenningen van onder meer (i) instellingen die stamboeken voor runderen bijhouden en (ii) organisaties die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering en reglementering van het prestatieonderzoek van het exterieur van dieren.
2.4. Het PVV heeft CRV erkend als instelling die stamboeken voor runderen bijhoudt.
2.5. Het PVV heeft een groepsmaatschappij van Koepon erkend als organisatie die verantwoordelijk is voor de uitvoering en reglementering van het prestatieonderzoek van het exterieur van dieren.
2.6. Bij besluit van 31 december 2003 heeft de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: de NMa) aan CRV een boete opgelegd omdat CRV, naar het oordeel van de NMa, misbruik heeft gemaakt van haar economische machtspositie in de zin van artikel 24 Mededingingswet door bij de verkoop van fokstiersperma diverse kortingsregelingen te hanteren. Nadat het bezwaar van CRV tegen dit boetebesluit was afgewezen, heeft CRV beroep in gesteld bij de rechtbank Rotterdam. Bij vonnis van 12 juli 2007 heeft de rechtbank Rotterdam het beroep deels gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat de NMa opnieuw dient te besluiten.
2.7. In een beschikking van 17 mei 2005 heeft de Europese Commissie de gegevens vastgesteld die moeten worden opgenomen in stamboekcertificaten of in de documenten waarvan raszuivere fokrunderen en sperma, eicellen en embryo's vergezeld gaan in het intracommunautaire handelsverkeer (beschikking 2005/379/EG, hierna: de Beschikking).
3. Het geschil tussen Koepon en het PVV
3.1. Koepon vordert na wijziging van haar eis ten opzichte van het PVV, in haar bewoordingen en voor zover relevant in de procedure tussen Koepon en het PVV, dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. het PVV gelast er op toe te zien dat CRV c.s. en Koepon onder dezelfde voorwaarden over dezelfde informatie uit het NIS (dan wel een later systeem) kunnen beschikken, welk gebod ingaat op de 31e dag na betekening van dit vonnis en met bepaling dat het PVV aan Koepon verbeurt een dwangsom groot € 25.000,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat het PVV nalaat aan dit gebod te voldoen;
II. het PVV - hoofdelijk met CRV c.s. - veroordeelt tot betaling aan Koepon van de door Koepon geleden en nog te lijden schade, ter zake van het nalaten door CRV c.s. om de bepalingen vervat in de Beschikking onverkort na te leven, en subsidiair en voorwaardelijk, waarbij als voorwaarde geldt dat de vordering in het eerste gedeelte van deze [thans als II opgenomen] vordering niet toegewezen wordt, het PVV veroordeelt tot betaling aan Koepon van de door Koepon geleden en nog te lijden schade, ter zake van het nalaten door het PVV om af te dwingen dat CRV c.s. de bepalingen vervat in de Beschikking onverkort naleeft, welke schade dient te worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet;
III. het PVV - hoofdelijk met CRV c.s. - veroordeelt in de kosten van dit geding.
3.2. Koepon baseert haar vorderingen jegens het PVV, zo begrijpt de rechtbank, op de stelling dat het PVV te kort is geschoten in het toezicht op de naleving door CRV c.s. van de mededingingsregels en/of de bepalingen uit de Beschikking en dat het PVV aldus onrechtmatig jegens Koepon heeft gehandeld.
3.3. Het PVV voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Eiswijziging
4.1. De rechtbank verwerpt het bezwaar van het PVV tegen de eiswijziging die Koepon bij repliek naar voren heeft gebracht. In dit verband stelt de rechtbank voorop dat het Koepon ingevolge artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in beginsel is toegestaan haar eis te wijzigen zolang er nog geen eindvonnis is gewezen. Voor zover het PVV heeft bedoeld te betogen dat de eiswijziging in strijd is met de goede procesorde als bedoeld in dat artikel, slaagt het niet. De eiswijziging heeft immers niet geleid tot enige vertraging van het geding en ook van een onredelijke bemoeilijking van de verdediging is geen sprake aangezien het PVV de gelegenheid heeft gehad om bij dupliek op de gewijzigde eis te reageren.
Onrechtmatigheid van het handelen van het PVV
4.2. De rechtbank stelt voorop dat Koepon haar stelling dat het PVV onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, voldoende dient te motiveren. Toegespitst op het verwijt van Koepon dat het PVV tekort is geschoten in het toezicht op de naleving door CRV c.s. van (Europese) mededingingsregels en/of bepalingen uit de Beschikking, brengt dit mee dat van Koepon mag worden verwacht dat zij concreet aangeeft op welke manier het PVV gebruik had moeten maken van zijn wettelijke bevoegdheden en waarom het al dan niet gebruiken van die bevoegdheden in de omstandigheden van het geval onrechtmatig was jegens Koepon. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Koepon niet voldaan aan dit vereiste.
4.3. Ten eerste heeft Koepon, zelfs nadat de rechtbank Koepon bij brief van 21 oktober 2005 specifiek had verzocht haar feitelijke stellingen ten aanzien van het PVV nader uit te werken en nadat het PVV in zijn conclusie van antwoord erop had gewezen dat niet duidelijk was welke maatregelen Koepon van het PVV verlangt, niet, althans onvoldoende concreet toegelicht op welke manier het PVV gebruik had moeten maken van zijn bevoegdheden. Bij repliek heeft Koepon er slechts op gewezen dat het PVV de Verordening Uitvoering Fokkerijbesluit en het Reglement Erkenning Veeverbeteringsorganisaties Runderen en Buffels kan wijzigen. Voor zover Koepon c.s. heeft bedoeld te stellen dat het PVV die regelingen had moeten wijzigen, blijft onduidelijk welke wijzigingen het PVV volgens Koepon had moeten aanbrengen en hoe die wijzigingen de gestelde overtredingen van CRV c.s. hadden kunnen voorkomen of redresseren. Verder stelt Koepon in haar repliek dat het PVV een voorwaardelijke intrekking van de erkenning van CRV c.s. "had kunnen overwegen". Voor zover Koepon daarmee heeft bedoeld te stellen dat het PVV de erkenning voorwaardelijk had moeten intrekken, blijft onduidelijk welke voorwaarde(n) het PVV volgens Koepon had moeten opleggen en wanneer het PVV daartoe had moeten overgaan.
4.4 Ten tweede geldt dat het PVV zijn wettelijke bevoegdheden niet mag gebruiken voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheden zijn verleend (artikel 3:3 Algemene wet bestuursrecht). In dit verband is van belang dat - zoals het PVV terecht heeft aangevoerd - de hiervoor in 4.3 genoemde bevoegdheden zijn verleend met het oog op de medewerking van het PVV bij de implementatie van zoötechnische Europese regelgeving en dat het PVV geen taak heeft op het gebied van het toezicht op de mededingingsregels. Derhalve moet worden geoordeeld dat het PVV niet gerechtigd was die bevoegdheden te gebruiken voor de handhaving van mededingingsregels. Aangezien Koepon geen andere bevoegdheden heeft genoemd, valt voor wat betreft de gestelde overtreding van de mededingingsregels zonder nadere toelichting - die Koepon niet heeft gegeven - niet in te zien dat het PVV bevoegd was daartegen op te treden.
4.5. Daar komt bij dat zelfs indien ervan wordt uitgegaan dat CRV c.s. bepaalde regels heeft overtreden - hetgeen de rechtbank hier nadrukkelijk in het midden laat - en dat het PVV bevoegd was daartegen op te treden, dat niet zonder meer meebrengt dat het PVV onrechtmatig heeft gehandeld. Voor de conclusie dat het PVV onrechtmatig heeft gehandeld zijn aanvullende feiten en omstandigheden vereist die maken dat het PVV, gelet op onder meer de aan het PVV toekomende beleids- en beoordelingsvrijheid, de bij het PVV beschikbare gegevens, de effectiviteit, proportionaliteit en subsidiariteit van mogelijke maatregelen, en de belangen van alle betrokken partijen, in redelijkheid niet tot het oordeel heeft kunnen komen al dan niet van zijn bevoegdheden gebruik te maken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Koepon volstrekt onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd om in dit geval tot die conclusie te komen.
4.6. Het beroep op artikel 10 EG-Verdrag dat Koepon in dit verband heeft gedaan, kan niet leiden tot een andere conclusie. Het betoog van Koepon dat artikel 10 EG-Verdrag het PVV verplicht maatregelen te nemen die de gestelde schending van de Europese (mededingings)regels door CRV c.s. hadden kunnen voorkomen en redresseren, vindt geen steun in het recht. Het bestaan van een dergelijke verplichting blijkt, anders dan Koepon betoogt, niet uit de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie. Het Hof heeft in de door Koepon aangehaalde uitspraak duidelijk gemaakt dat artikel 10 in combinatie met de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag voorschrijft dat (organen van de) lidstaten geen maatregelen mogen nemen of handhaven die het nuttig effect van de op ondernemingen toepasselijke Europese mededingingsregels ongedaan kunnen maken. Koepon heeft niet gesteld dat het PVV een dergelijke maatregel heeft genomen of gehandhaafd, althans Koepon heeft niet gespecificeerd welke maatregel het PVV niet had mogen nemen of handhaven en waarom die maatregel het nuttig effect van de Europese mededingingsregels ongedaan kan maken.
4.7. Hetzelfde geldt voor het betoog van Koepon dat uit artikel 93 lid 5 van de Wet op de Bedrijfsorganisaties voortvloeit dat het PVV onrechtmatig heeft gehandeld. Het aangehaalde artikel bepaalt dat geen verordening van een bedrijfslichaam in de weg mag staan aan gezonde mededinging. Koepon heeft echter niet toegelicht welke (bepaling van een) verordening van het PVV in de weg staat aan een gezonde mededinging en waarom dat zo zou zijn.
4.8. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vorderingen van Koepon bij gebrek aan een inzichtelijke motivering afwijzen.
Proceskosten
4.9. Koepon c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van het PVV worden begroot op:
- vast recht 1.040,00
- salaris procureur 960,00 (2,5 punten × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 2.000,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af voor zover die gericht zijn tegen het PVV,
5.2. veroordeelt Koepon c.s. voor dit deel van de zaak in de proceskosten, aan de zijde van het PVV tot op heden begroot op EUR 2.000,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H. Blok en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2007.