Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 23 december 2005 heeft verweerder de door eiseres ingediende aanvraag voor een woningaanpassing ingevolge de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) afgewezen.
Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 27 juni 2006 ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft eiseres bij brief 27 juli 2006 beroep ingesteld.
Het beroep is op 9 oktober 2007 ter zitting behandeld. Daarbij is eiseres niet verschenen, maar heeft zij zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde [...] en heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door [...].
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wvg, wordt onder een gehandicapte verstaan de persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen ondervindt op het gebied van het wonen of het van het zich binnen of buiten de woning verplaatsen.
Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, ten eerste, van de Wvg, - voor zover hier van belang - definieert een woonvoorziening als elke voorziening die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een gehandicapte bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt, met dien verstande dat bij ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woonruimte slechts dan een voorziening als woonvoorziening wordt aangemerkt, indien de voorziening gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen.
Artikel 2, eerste lid, van de Wvg bepaalt - voor zover hier van belang - dat verweerder zorg draagt voor de verlening van woonvoorzieningen aan in de gemeente woonachtige gehandicapten en dat de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wvg daartoe bij verordening regels vaststelt.
Verweerders gemeenteraad heeft daartoe de Verordening voorzieningen gehandicapten 1994 (hierna: de Vvg) vastgesteld.
Ingevolge artikel 1.2, eerste lid, aanhef en onder c., van de Vvg kan een voorziening slechts worden verleend voor zover deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Vvg kan de door verweerder te verlenen woonvoorziening bestaan uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing, voor zover het betreft de posten genoemd onder b 1 tot en met 9.
Ingevolge artikel 2.8, aanhef en onder a., van de Vvg verleent verweerder slechts een financiële tegemoetkoming indien niet reeds een begin met de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming betrekking heeft, is gemaakt zonder zijn toestemming.
Verweerder heeft het besluit tot afwijzing van de aanvraag van eiseres gehandhaafd, omdat eiseres op 5 oktober 2005 reeds met de verbouwing van haar woning is begonnen, waardoor verweerder niet langer kon beoordelen of de oplossing van het woonprobleem de goedkoopst adequate was. Van eiseres had mogen worden verwacht dat zij zich tot verweerder had gewend om te laten beoordelen of de beoogde aanpassing de goedkoopst adequate was, aldus verweerder.
Beoordeeld dient te worden of verweerder terecht de gevraagde woonvoorziening heeft geweigerd.
De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
Blijkens verweerders Handboek Wvg is de ratio achter artikel 2.8 van de Vvg dat er gelegenheid moet zijn om te kunnen beoordelen welke voorziening de goedkoopst adequate is.
Vastgesteld wordt dat eiseres, die sinds geruime tijd aan multiple sclerose lijdt, op 7 juni 2005 een aanvraag voor een woningaanpassing ingevolge de Wvg heeft ingediend. Blijkens het daartoe ingevulde aanvraagformulier was verweerder van meet af aan op de hoogte dat eiseres naar een parterre appartement zou gaan verhuizen welke aanpassingen nodig had. Niet in geding is dat daarvoor een medische indicatie bestond. Gewezen wordt op het medisch advies van Argonaut van 17 augustus 2005.
Op 29 september 2005 heeft eiseres de woning aan [A], een medewerkster van verweerder, laten zien; daarvan is rapport opgesteld.
Op 5 oktober 2005 is eiseres, nadat op 3 oktober 2005 de overdracht van de woning had plaats gevonden, bezocht door een ergonomisch adviseur van Argonaut. Deze vermeld in zijn advies van 7 oktober 2005:
'De woning is nu geheel gestript en een klusteam is bezig met het aanleggen van een en ander. Omdat het echtpaar aangaf niet te hebben kunnen wachten is men reeds begonnen; meneer gaf aan de aanvraag in mei te hebben gedaan. Gezien het feit dat de woning leeg is, is een en ander wat lastig te beoordelen. Omdat de gemeente sober verstrekt en het echtpaar zo zijn eigen plannen heeft, zullen vergoedingen op basis van kunstmatige offertes plaats moeten vinden. Een en ander heeft zo zijn beperkingen en het beste is waarschijnlijk om in goed overleg tot een wederzijds acceptabele oplossing te komen. Een overleg tussen de WVG en cliënt is daarom mijns inziens wenselijk.'
Niet gebleken is dat verweerder eiseres toestemming heeft geweigerd met de verbouwing van haar woning te beginnen. Eiseres heeft naderhand op 24 november 2005 nog telefonisch contact gehad met [A] en uit de rapportage van 1 december 2005 blijkt daar evenmin van. Vastgesteld wordt dat enig overleg zoals geadviseerd niet heeft plaatsgevonden. In plaats daarvan heeft verweerder bij besluit van 23 december 2005, ondanks genoemde positieve ambtelijke advisering van [A] van 1 december 2005, de aanvraag van eiseres afgewezen.
Niet houdbaar is dat verweerder door de hele gang van zaken volledig voor voldongen feiten is geplaatst. Verweerder heeft pas na zeven maanden op de aanvraag beslist. Eiseres is zo'n vier maanden na de aanvraag met de verbouwing begonnen en in die tijd is verweerder ruimschoots in de gelegenheid geweest om te beoordelen wat de goedkoopst adequate woningaanpassing was. Bovendien achtte de adviseur van Argonaut zich tot een dergelijke beoordeling wel in staat. Dat de voorkeur van eiseres uitging naar een duurdere dan de goedkoopst adequate woningaanpassing, behoefde het vaststellen van een vergoeding niet in de weg te staan. Er wordt immers nooit meer vergoed dan de goedkoopst adequate voorziening.
Van eiseres kon gelet op haar gezondheidssituatie, met in het achterhoofd dat zij voor 1 december 2005 haar oude woning diende te verlaten, in redelijkheid niet worden verwacht dat zij eerst verweerders langzame besluitvorming zou afwachten voordat er met de verbouwing kon worden begonnen. Eiseres heeft een brief overgelegd van haar neuroloog prof. dr. [B] waaruit volgt dat er voor eiseres een medische noodzaak bestond om een andere woning te verkrijgen. Belangrijk werd daarbij geacht dat er urgent een adequate woonsituatie zou worden gerealiseerd zonder herhaalde verbouwingen, zodat eiseres zo min mogelijk zou worden belast. Gelet hierop lag het niet in de rede om eerst te verhuizen, daarna tijdelijke woonruimte te zoeken en dan pas te verbouwen. Verweerder heeft met deze omstandigheden onvoldoende rekening gehouden.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag van eiseres ten onrechte onder toepassing van artikel 2.8 van de Vvg gehandhaafd.
Het bestreden besluit is onzorgvuldig voorbereid en ontbeert een deugdelijke motivering. Het zal derhalve wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb worden vernietigd.
Het beroep is gegrond.
Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar van eiseres. Overigens komt het de rechtbank alleszins redelijk voor dat dit nieuwe besluit ertoe zal strekken aan eiseres een vergoeding ter zake van woningaanpassing toe te kennen en dat de hoogte daarvan zal worden bepaald overeenkomstig het advies van 7 oktober 2005 van Argonaut.
Nu eiseres geen gebruik heeft gemaakt van professionele rechtshulp en evenmin is gebleken van kosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen, is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 27 juni 2006 en bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
bepaalt dat de gemeente Den Haag als rechtspersoon aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 38,00, vergoedt.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. M.C.J.A. Huijgens in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2007, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Goederee.