ECLI:NL:RBSGR:2007:BD1066

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/10345 WW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 december 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW), welke door verweerder was afgewezen op de grond dat eiseres verwijtbaar werkloos was geworden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in de periode voorafgaand aan haar ontslag herhaaldelijk was gewezen op haar onvoldoende functioneren en het onterecht gebruik van internet en telefoon voor privé-doeleinden tijdens werktijd. Ondanks meerdere waarschuwingen en afspraken, heeft eiseres haar gedrag niet aangepast, wat heeft geleid tot haar ontslag.

De rechtbank oordeelde dat eiseres verwijtbaar had gehandeld, aangezien zij redelijkerwijs had moeten begrijpen dat haar gedrag tot beëindiging van de dienstbetrekking zou kunnen leiden. De rechtbank volgde eiseres niet in haar stelling dat de werkgever onvoldoende had gedaan om de arbeidsrelatie te verbeteren, en concludeerde dat de weigering van de WW-uitkering door verweerder terecht was. De rechtbank vond geen strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur en oordeelde dat de motivering van het bestreden besluit voldoende was, ondanks dat deze meer inzichtelijk had kunnen zijn. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard, en er werden geen proceskosten aan verweerder opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, meervoudige kamer
Reg. nr. AWB 06/10345 WW
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 17 juli 2006 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om per 1 juni 2006 in aanmerking te worden gebracht voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) afgewezen op de grond dat eiseres verwijtbaar werkloos is geworden.
Bij besluit van 23 november 2006 heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 17 juli 2006 gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 22 december 2006, bij de rechtbank ingekomen op 27 december 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn bij brief van 25 januari 2007 aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 5 november 2007 ter zitting behandeld. Eiseres is verschenen bij gemachtigde mr. I.W.E. Lansen, advocaat te Den Haag. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [...].
Motivering
Eiseres is op [datum] 1999 tijdelijk, voor de duur van een jaar, als telefoniste in dienst getreden van het [A] B.V. (hierna: [A B.V.]), dat een tweetal medische klinieken op het gebied van plastische- en laserchirurgie en cosmetische ingrepen exploiteert.
Op 19 juli 2000 heeft [A B.V.] dit contract omgezet in een dienstverband voor onbepaalde tijd. De functie van eiseres is per 1 september 2002 gewijzigd in telefoniste/administratief medewerkster.
Vanaf medio 2002 heeft [A B.V.] geconstateerd dat eiseres zich tijdens het werk bezighield met internet- en telefoongebruik voor privé-doeleinden, waarop zij door [A B.V.] in enkele gesprekken is gewezen.
Uit een functioneringsgesprekformulier van 23 december 2004, dat eiseres niet heeft mede-ondertekend, blijkt dat eiseres zich volgens [A B.V.] niet goed houdt aan gemaakte afspraken en dat zij in onvoldoende mate functioneert.
Op 28 april 2005 heeft een gesprek tussen eiseres en haar directe leidinggevende plaatsgevonden waarin werkafspraken zijn gemaakt.
Nadat op 24 juni 2005 wederom met eiseres is gesproken en zij onder meer is gewezen op onvoldoende functioneren en frequent internetgebruik onder werktijd voor privé-doeleinden, heeft [A B.V.] op 11 juli 2005 een verklaring opgesteld waarin werkafspraken en afspraken over het privé-gebruik van internet en telefoon zijn vastgelegd. Deze verklaring, waarin met ontslag wordt gedreigd indien de afspraken niet worden nagekomen, is door de directie van [A B.V.] en eiseres ondertekend.
Toen op 16 augustus 2005 de collega's van eiseres hun beklag over haar bij de directie van [A B.V.] deden, is eiseres op 22 augustus 2005 door de directie van [A B.V.] op non-actief gesteld.
Bij brief van 6 april 2006 heeft [A B.V.] zich tot de rechtbank, sector kanton, gewend met het verzoek om de arbeidsovereenkomst tussen haar en eiseres te ontbinden wegens gewichtige redenen.
Bij beschikking van 28 april 2006 heeft de kantonrechter de arbeidsovereen-komst ontbonden en bepaalt dat deze eindigt per 1 juni 2006. De kanton-rechter heeft daarbij overwogen dat de arbeidsverhouding tussen partijen is verstoord en dat een vruchtbare samenwerking niet meer tot de mogelijkhe-den behoort. De kantonrechter heeft tevens geoordeeld dat eiseres geen verwijt kan worden gemaakt en heeft, gelet op het feit dat eiseres van 22 augustus 2005 tot 1 juni 2006 is vrijgesteld van werkzaamheden met behoud van salaris, geen termen aanwezig geacht een ontbindingsvergoeding toe te kennen.
Op 14 mei 2006 heeft eiseres zich tot verweerder gewend met het verzoek om per 1 juni 2006 in aanmerking te worden gebracht voor een WW-uitkering. Bij besluit van 17 juli 2006, gehandhaafd bij het bestreden besluit van 23 november 2006, heeft verweerder de gevraagde uitkering wegens verwijtbare werkloosheid blijvend en geheel geweigerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW, zoals dit artikellid luidde vóór 1 oktober 2006, is sprake van verwijtbare werkloos-heid indien de werknemer zich verwijtbaar zodanig heeft gedragen dat hij redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat dit gedrag de beëindiging van de dienstbetrekking tot gevolg zou kunnen hebben. Naast het vereiste dat de werknemer zich zodanig jegens de werkgever moet hebben gedragen dat de werkloosheid daarvan het voorzienbaar gevolg is, geldt dat dit gedrag ook aan de werknemer moet zijn toe te rekenen.
De rechtbank stelt vast dat eiseres in ieder geval vanaf december 2004 diverse malen, zowel schriftelijk als mondeling, door [A B.V.] erop is gewezen dat ze tekortschiet in haar functioneren en dat ze zich teveel bezig houdt met privé-aangelegenheden, zoals niet-zakelijk telefoneren en internetten.
Na op 28 april 2005 tussen eiseres en haar direct leidinggevende gemaakte werkafspraken, noch na een op 11 juli 2005 door [A B.V.] gegeven laatste waarschuwing, gaf het functioneren van eiseres verbetering te zien en volhardde ze in wat [A B.V.] betitelde als subversief gedrag. Toen, zo blijkt uit een zich onder de gedingstukken bevindend besprekingsverslag van 16 augustus 2005, haar collega's tegenover de leiding van [A B.V.] hun beklag over het functioneren van eiseres hadden gedaan, was de maat voor [A B.V.] vol en is eiseres met ingang van 22 augustus 2005 op non-actief gesteld. [A B.V.] heeft daarna door middel van de ontbindingsprocedure bij de kantonrechter aangestuurd op beëindiging van het dienstverband met eiseres.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres verwijtbaar jegens [A B.V.] gehandeld. Van een werknemer mag immers verwacht worden dat hij redelijke verzoeken en opdrachten van de werkgever opvolgt. Het is de rechtbank niet gebleken dat in het geval van eiseres sprake was van onredelijke verzoeken of opdrachten. Evenmin is gebleken van redenen op grond waarvan eiseres niet aan de verzoeken van [A B.V.] zou hebben kunnen voldoen. Voor de juistheid van de door eiseres gehuldigde opvatting dat [A B.V.] haar zou hebben weggepest, zoals in het beroepschrift is opgemerkt, heeft de rechtbank in het dossier geen aanknopingspunten gevonden.
De rechtbank is voorts van oordeel dat eiseres ook redelijkerwijs heeft kunnen voorzien dat het geen gevolg geven aan redelijke verzoeken tot het einde van de dienstbetrekking zou kunnen leiden. [A B.V.] heeft eiseres immers op 11 juli 2005 voor de laatste maal gewaarschuwd en gewezen op mogelijke arbeidsrechtelijke consequenties indien zij haar gedrag niet zou aanpassen. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat eiseres verwijtbaar werkloos is geworden.
Indien een werknemer verwijtbaar werkloos is geworden als bedoeld in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW is verweerder op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW gehouden de uitkering blijvend geheel te weigeren, tenzij het niet nakomen van de verplichting te voorkomen verwijtbaar werkloos te worden betrokkene niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval weigert verweerder de uitkering over een periode van 26 weken gedeeltelijk door het uitkeringspercentage te verlagen van 70 naar 35.
In dit verband heeft eiseres aangevoerd dat het niet uitsluitend aan haar is te wijten dat de arbeidsverhouding verstoord is geraakt. Zij heeft er daarbij op gewezen dat [A B.V.] niets heeft gedaan met de suggestie van de arbo-arts om een externe coach in te zetten. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het er bij de toepassing van deze bepaling van de WW uitsluitend om in hoeverre het niet nakomen van een op de werknemer rustende verplichting aan deze kan worden verweten. Dat [A B.V.] op enig moment geen heil meer zag in het inzetten van een externe coach, doet niet in relevante mate af aan de verwijtbaarheid van het gedrag van eiseres en merkt de rechtbank niet aan als een verzachtende omstandigheid als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de WW.
Nu evenmin is gebleken van dringende redenen als bedoeld in artikel 27, zesde lid, van de WW, heeft verweerder de WW-uitkering dan ook terecht geheel en blijvend geweigerd.
De rechtbank is, anders dan eiseres, ten slotte van oordeel dat van strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waarvan in het bijzonder het door eiseres opgevoerde motiverings- en het zorgvuldigheidsbeginsel, in het onderhavige geval niet kan worden gesproken. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende gegevens heeft vergaard om tot een afgewogen beslissing te komen en dat eiseres op genoegzame wijze in de gelegenheid is gesteld van haar mening te doen blijken. Wat betreft de motivering van het bestreden besluit overweegt de rechtbank dat besluiten als het onderhavige, waarin een blijvende en gehele weigering van WW-uitkering is neergelegd, ampeler en inzichtelijker mogen worden gemotiveerd dan thans is geschied. De rechtbank acht de motivering van het bestreden besluit echter niet dusdanig summier dat om die reden vernietiging van dat besluit gerechtvaardigd is. De rechtbank acht derhalve geen strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb aanwezig.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
De rechtbank ziet geen termen voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mrs. J.M. Ghrib, M.M. Smorenburg en D.R. van der Meer en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2007 in tegenwoordigheid van F.P. Krijnen, griffier.