ECLI:NL:RBSGR:2007:BD1062

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/5981 WWB
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen wijziging en verlaging van uitkering op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 13 december 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen twee besluiten van verweerder, waarbij haar uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) werd gewijzigd en verlaagd. Verweerder stelde dat eiseres niet-ontvankelijk was in haar bezwaar, omdat zij niet duidelijk had aangegeven tegen welk besluit haar bezwaar was gericht. Eiseres betwistte dit en stelde dat haar bezwaar tegen beide besluiten was gericht.

De rechtbank oordeelde dat verweerder redelijkerwijs had kunnen afleiden dat het bezwaar van eiseres op beide besluiten betrekking had, gezien de samenhang tussen de besluiten. De rechtbank concludeerde dat er geen beletsel was voor verweerder om het bezwaar inhoudelijk te behandelen. De rechtbank deed uitspraak op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het beroep kennelijk gegrond was. Het bestreden besluit werd vernietigd, en verweerder werd opgedragen om opnieuw en inhoudelijk op het bezwaar te beslissen.

Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 322,- werden vastgesteld. De gemeente Rijswijk diende dit bedrag aan de griffier te vergoeden. De rechtbank benadrukte dat tegen deze uitspraak binnen zes weken verzet kon worden gedaan.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
Reg.nr. AWB 07/5981 WWB
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:54
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 18 april 2007, verzonden op 19 april 2007, heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) met ingang van 1 april 2007 gewijzigd en over de periode van 12 januari 2007 tot en met 31 maart 2007 herzien.
Bij besluit van gelijke datum heeft verweerder de uitkering van eiseres met ingang van 1 mei 2007 voor de duur van één maand verlaagd met 10%.
Bij besluit van 3 juli 2007 heeft verweerder het door eiseres bij brief van
8 mei 2007 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit is namens eiseres bij brief van 13 augustus 2007 beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden zijn daarna ingediend.
Verweerder heeft de gedingstukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Motivering
Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bevat het bezwaarschrift een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht. In artikel 6:6 van die wet is bepaald dat, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, dit niet-ontvankelijk kan worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Eiseres heeft bij het indienen van het bezwaarschrift niet uitdrukkelijk vermeld tegen welk van beide besluiten haar bezwaar was gericht. Bij brief van 23 mei 2007 heeft verweerder eiseres hierop gewezen en is haar een termijn tot 6 juni 2007 gegund om te reageren. In die brief is vermeld dat niet-ontvankelijkverklaring kan volgen indien van eiseres niet uiterlijk op
6 juni 2007 een reactie is ontvangen.
Eiseres heeft niet op de brief van verweerder gereageerd. Verweerder heeft daarin aanleiding gezien het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
In beroep voert eiseres aan dat haar bezwaar duidelijk tegen beide besluiten van 18 april 2007 was gericht. Deze beroepsgrond slaagt.
Uit de stukken blijkt dat verweerder zich op het standpunt stelt dat sinds 12 januari 2007 iemand bij eiseres inwoonde. Dit heeft verweerder ertoe gebracht op dezelfde datum twee besluiten te nemen. In het eerste besluit heeft verweerder de WWB-uitkering, die was gebaseerd op de norm van een alleenstaande, over de periode van 12 januari 2007 tot en met 31 maart 2007 herzien. In het tweede besluit heeft verweerder wegens schending van de inlichtingenverplichting aan eiseres een maatregel opgelegd, inhoudende verlaging van de uitkering voor de duur van één maand met 10%. De besluiten zijn beide op 19 april 2007 verzonden en hebben hetzelfde kenmerk.
In het bezwaarschrift heeft eiseres gemotiveerd gesteld dat verweerders conclusie over haar woonsituatie onjuist is. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder hieruit redelijkerwijs kunnen afleiden dat het bezwaar van eiseres op beide besluiten van 18 april 2007 zag. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat die besluiten duidelijk met elkaar samenhangen. Gezien het standpunt van eiseres valt niet goed in te zien dat zij tegen het ene besluit geen bezwaar zou hebben en tegen het andere wel.
Er was voor verweerder dan ook geen enkel beletsel het bezwaar inhoudelijk te behandelen. Niet in redelijkheid kan worden geoordeeld dat eiseres in verzuim is geweest.
In het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:54 van de Awb zonder nader onderzoek op het beroep uitspraak te doen, aangezien het beroep kennelijk gegrond is.
Het bestreden besluit verdraagt zich niet met artikel 6:6 van de Awb en dient te worden vernietigd. Hieruit volgt dat verweerder opnieuw, en thans inhoudelijk, op het bezwaar moet beslissen.
Verweerder wordt in de door eiser gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand bij het indienen van een beroepschrift 1 punt wordt toegekend.
Aangezien ter zake van dit beroep een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van het bedrag van de proceskosten te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat de gemeente Rijswijk aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 39,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,- welk bedrag de gemeente Rijswijk aan de griffier moet vergoeden.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij aan de rechtbank verzoeken omtrent het verzet te worden gehoord.
Aldus gegeven door mr. C.J. Waterbolk en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2007, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.G. Coopmans-Veraa.