ECLI:NL:RBSGR:2007:BD1051

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/4378 WW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen terugvordering van teveel ontvangen WW-uitkering

In deze zaak gaat het om een bezwaar van eiser tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) om een teveel ontvangen WW-uitkering terug te vorderen. Eiser ontving een uitkering op voorschotbasis en kreeg op 29 juni 2005 te horen dat hij over een bepaalde periode geen aanspraak kon maken op een uitkering, wat leidde tot een terugvordering van € 9.635,64. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het terugvorderingsbesluit, maar verweerder verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. Eiser stelde dat hij al eerder bezwaar had gemaakt tegen een gerelateerd besluit en dat hij ervan uitging dat dit bezwaar in behandeling was.

De rechtbank 's-Gravenhage oordeelde dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank stelde vast dat de brief van eiser van 17 juli 2006, waarin hij bezwaar maakte tegen het eerdere besluit van 6 juni 2006, als bezwaarschrift had moeten worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat eiser niet opnieuw bezwaar hoefde te maken tegen het nieuwe besluit van 2 augustus 2006, omdat dit een wijzigingsbesluit was. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een situatie die in de weg stond aan de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar, zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd bepaald dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiser betaalde griffierecht van € 39,00 diende te vergoeden. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
Reg.nr. AWB 07/4378 WW
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:54
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 2 augustus 2006 heeft verweerder, mede onder verwijzing naar zijn besluit van 29 juni 2005, bepaald dat eiser vóór 1 september 2006 een bedrag van € 9.635,64 aan teveel ontvangen WW-uitkering moet terugbetalen.
Bij brief van 28 januari 2007, door verweerder ontvangen op 1 februari 2007, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij besluit van 4 mei 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiser wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 14 juni 2007 heeft eiser verweerder verzocht om zijn besluit in heroverweging te nemen. Deze brief is door verweerder doorgezonden aan de rechtbank, alwaar hij op 19 juni 2007 is ingekomen.
Verweerder heeft de gedingstukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Motivering
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van die wet aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van die wet is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van die wet blijft bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Het primaire besluit is bekendgemaakt op 2 augustus 2006, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is begonnen op 3 augustus 2006 en geëindigd op 13 september 2006. Het op 28 januari 2007 gedateerde bezwaarschrift is op 1 februari 2007 door verweerder ontvangen. Het bezwaarschrift is dus gelet op artikel 6:9, eerste lid, van de Awb niet tijdig ingediend.
Eiser heeft als reden voor de overschrijding van de bezwaartermijn opgegeven dat hij bij brief van 17 juli 2006 al bezwaar had gemaakt tegen het terugvorderingsbesluit van 6 juni 2006. Hij ging er van uit dat het bezwaar bij verweerder in behandeling was en dat hij niet opnieuw bezwaar hoefde te maken tegen de brief van 2 augustus 2006. Verweerder heeft in het bestreden besluit onder meer overwogen dat de brief van 17 juli 2006 niet als bezwaarschrift is aangemerkt.
Blijkens de stukken ontving eiser destijds een uitkering ingevolge de WW op voorschotbasis. Bij brief van 29 juni 2005 heeft verweerder eiser medegedeeld dat eiser over de periode van 14 december 2004 tot en met
2 juni 2005 geen aanspraak kon maken op een uitkering, en dat besloten was tot terugvordering van de over die periode ten onrechte uitbetaalde uitkering. Daarover zou eiser nog een aparte brief ontvangen. Bij besluit van 6 juni 2006 heeft verweerder, onder verwijzing naar de brief van 29 juni 2005, bepaald dat eiser het ten onrechte uitgekeerde bedrag, zijnde € 9.635,64, vóór 6 juli 2006 in één keer diende terug te betalen.
Eiser heeft op dat besluit schriftelijk gereageerd bij brief van 17 juli 2006. Gelet op de inhoud van die brief en in aanmerking genomen dat eiser daarin uitdrukkelijk verwijst naar het besluit van 6 juni 2006, had verweerder deze brief als bezwaarschrift moeten aanmerken en in behandeling nemen. De brief voldeed aan de minimumeisen die in artikel 6:5, eerste lid, van de Awb aan een bezwaarschrift worden gesteld. Bij twijfel had verweerder eiser om verduidelijking dienen te vragen.
Verweerders besluit van 2 augustus 2006 is identiek aan het eerdere besluit van 6 juni 2006, met uitzondering van de uiterste datum waarop eiser diende terug te betalen. Het nieuwe besluit moet worden aangemerkt als een wijzigingsbesluit in de zin van artikel 6:18, eerste lid, van de Awb. Eisers bezwaar van 17 juli 2006 moest op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb worden geacht mede te zijn gericht tegen dat nieuwe besluit.
Hieruit volgt dat eiser niet afzonderlijk bezwaar hoefde te maken tegen het nieuwe besluit. Hem kan niet worden tegengeworpen dat hij dat niet tijdig heeft gedaan.
Daarom is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg staat aan niet-ontvankelijkverklaring. Verweerder heeft het bezwaar daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is kennelijk gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. In dat nieuwe besluit dient verweerder inhoudelijk op eisers bezwaar in te gaan.
Nu niet is gebleken van kosten die daarvoor in aanmerking komen, bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 39,00, vergoedt;
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij aan de rechtbank verzoeken omtrent het verzet te worden gehoord.
Aldus gegeven door mr. C.J. Waterbolk en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2007, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.G. Coopmans-Veraa.