Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 06/10093 WAO
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[A.] BV, gevestigd te [plaats], eiseres,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 6 september 2006 is eiseres meegedeeld dat de aan haar voormalige werknemer [B.] in de periode van 1 juli 2004 tot 25 juli 2005 uitbetaalde WAO-uitkering aan haar, als eigen risicodrager, in rekening wordt gebracht.
Bij besluit van 15 november 2006 heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft eiseres bij brief van 18 december 2006 beroep ingesteld.
Bij besluit van 22 oktober 2007 is verweerder teruggekomen van het besluit van 5 juli 2004, waarbij eiseres als eigen risicodrager is aangemerkt.
Bij afzonderlijk besluit van 22 oktober 2006 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 6 september 2006 gegrond verklaard en dit besluit niet gehandhaafd. Daarnaast is het primaire besluit van 5 juli 2004 ingetrokken.
Het beroep is op 17 december 2007 ter zitting behandeld. Daarbij is namens eiseres ter zitting verschenen M. de Jong, bijgestaan door mr. A. Goudriaan, advocaat te Zoetermeer, en is verweerder met bericht van verhindering niet verschenen.
De rechtbank constateert dat verweerder in het bestreden besluit van 15 november 2006 het bezwaar tegen het besluit van 6 september 2006 ongegrond heeft verklaard en heeft geweigerd eiseres met ingang van 1 juli 2004 te laten terugkeren in het publieke stelsel.
Het naderhand genomen besluit van 22 oktober 2007 houdt in dat verweerder eiseres alsnog met ingang van 1 juli 2004 heeft laten terugkeren in het publieke stelsel. Bij afzonderlijk besluit van 22 oktober 2006 heeft verweerder bovendien het bezwaar tegen het besluit van 6 september 2006 gegrond verklaard, dat besluit niet gehandhaafd en het primaire besluit van 5 juli 2004 ingetrokken.
Naar het oordeel van de rechtbank houden beide besluiten van 22 oktober 2007 wijzigingsbesluiten in als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Awb, waarmee verweerder niet geheel aan het beroep van eiseres tegemoet is gekomen. Verweerder heeft eiseres immers vanaf 1 juli 2004 definitief laten terugkeren in het publieke stelsel, terwijl eiseres na ommekomst van een jaar, met ingang van 1 juli 2005, opnieuw aangemerkt wil worden als eigen risicodrager. De wijzigingsbesluiten impliceren een weigering van het in beroep herhaalde verzoek van eiseres om met ingang van die datum weer eigen risicodrager te worden. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb moet het beroep gericht tegen het besluit van 15 november 2006 derhalve geacht worden mede te zijn gericht tegen de wijzigingsbesluiten.
Vastgesteld wordt vervolgens dat de wijzigingsbesluiten van 22 oktober 2007 de beslissing op bezwaar van 15 november 2006 geheel vervangen. Bij het beroep, voorzover gericht tegen laatstgenoemd besluit, heeft eiseres geen belang meer. In zoverre zal het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ingevolge artikel 75, eerste lid, van de WAO, zoals dat ten tijde van belang luidde,verleende verweerder aan een werkgever op aanvraag toestemming om het risico van betaling van de WAO-uitkering onder voorwaarden zelf te dragen.
In het Besluit beperking eigen risicodragen WAO (hierna: het Besluit), laatstelijk gewijzigd bij besluit van 12 november 2003, Stb. 2003, 474, is in artikel 1, eerste lid, het eigen risicodragerschap beperkt tot de zogeheten grote werkgevers.
Bij wijze van uitzondering op de hoofdregel van artikel 1, eerste lid, van het Besluit kon ingevolge het tweede lid van die bepaling per 1 juli 2004 aan kleine werkgevers nog eenmalig toestemming worden verleend als bedoeld in artikel 75, eerste lid, van de WAO.
Eiseres is een kleine werkgever en heeft daartoe een aanvraag ingediend. Verweerder heeft haar verzoek bij besluit van 5 juli 2004 gehonoreerd. Met verweerders besluit van 6 september 2006 werd eiseres geconfronteerd met het voornemen de aan haar (voormalige) werknemer [B.] in de periode van 1 juli 2004 tot 25 juli 2005 uitbetaalde WAO-uitkering op haar te verhalen. Naar eiseres heeft betoogd en verweerder ook heeft erkend, kon zij er ten tijde van haar keuze voor het eigen risicodragerschap redelijkerwijs niet van op de hoogte zijn dat een van haar (voormalige) werknemers een WAO-uitkering was toegekend. Zij heeft verweerder daarom verzocht voor de periode van 1 juli 2004 tot 1 juli 2005 te mogen terugkeren in het publieke stelsel, omdat zij bij een volledige terugkeer met aanzienlijke kosten (voor aanpassing van de administratie) wordt geconfronteerd.
De rechtbank stelt vast dat in de wet geen voorziening is getroffen voor het geval een werkgever met terugwerkende kracht wenst terug te keren in het publiek stelsel. De wet sluit deze mogelijkheid echter ook niet expliciet uit. Verweerder voert een terugkeerbeleid dat uit oogpunt van coulance onder meer die werkgever tegemoetkomt, die op het moment dat hij eigen risicodrager werd niet wist, of redelijkerwijs niet kon weten, dat er reeds een uitkering ingevolge de WAO aan een van zijn (voormalige) werknemers was toegekend. Op verzoek van de werkgever maakt verweerder in dat geval terugkeer per 1 juli 2004 in het publieke stelsel mogelijk.
Het door verweerder ontwikkelde beleid is buitenwettelijk. Omdat het beleid begunstigend van aard is en niet in strijd met de wet, moet naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep het bestaan en de inhoud van dergelijk beleid als een gegeven worden aanvaard en blijft de rechterlijke toetsing als gevolg daarvan beperkt tot de vraag of het beleid in de gegeven situatie consistent en redelijk is toegepast.
De terugkeer met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2004 van eiseres in het publieke stelsel is met verweerders beleid in overeenstemming en naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk. Dat eiseres daardoor haar administratie opnieuw moet inrichten, hetgeen hoge kosten meebrengt, maakt dit niet anders. Het is niet onaannemelijk dat ook andere in het publieke stelsel terugkerende werkgevers zich hiermee geconfronteerd zullen zien.
De rechtbank overweegt dat voor het honoreren van het verzoek van eiseres om met ingang van 1 juli 2005 opnieuw eigen risicodrager te worden geen wettelijke grond te vinden is. Artikel 1, tweede lid, van het Besluit bood slechts een eenmalige gelegenheid om per 1 juli 2004 eigen risicodrager te worden. Daarna is het eigen risicodragerschap voor kleine werkgevers zoals eiseres niet langer mogelijk. Ook verweerders beleid voorziet niet in een tijdelijke terugkeer in het publieke stelsel, zoals door eiseres wordt beoogd.
Voor het geval eiseres bij terugkeer in het publieke stelsel conform verweerders aanbod daadwerkelijk schade zal leiden, is de rechtbank van oordeel dat zij verweerder daarover afzonderlijk zal moeten benaderen. Ten tijde van belang was van schade in ieder geval nog geen sprake.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank ’s-Gravenhage,
verklaart het beroep tegen het besluit van 15 november 2006 niet-ontvankelijk;
verklaart het mede tegen de besluiten van 22 oktober 2007 gericht geachte beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. E.R. Eggeraat en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.