RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 19 december 2007
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1973, van Marokkaanse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. M.J. Mons, advocaat te `s-Gravenhage,
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. W.S. Leenders, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 Verweerder heeft bij besluit van 11 januari 2007 de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘gezinsvorming bij echtgenote [echtgenote]’ met terugwerkende kracht per 20 oktober 2005 ingetrokken. Eiser heeft tegen het besluit op 7 februari 2007 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 10 juli 2007 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit op 4 augustus 2007 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 7 november 2007. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Ingevolge artikel 19 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden ingetrokken op de gronden als bedoeld in artikel 18, eerste lid, met uitzondering van onderdeel b.
2.3 Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, Vw kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden.
2.4 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten.
Eiser is in 1998 met [echtgenote], van Nederlandse nationaliteit, in Nederland in het huwelijk getreden. Hij is op 17 februari 2004 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf bij echtgenote [echtgenote]’. Deze verblijfsvergunning is verleend met ingang van 20 januari 2004 en laatstelijk verlengd tot 1 oktober 2006. Op 20 oktober 2005 verlaat zijn echtgenote volkomen onverwacht de echtelijke woning en is tot op heden niet teruggekeerd. Eiser en zijn schoonvader doen op 16 januari 2006 aangifte van haar vermissing. Het enige teken van leven naar haar verdwijning bestaat uit een bankafschrift waaruit blijkt dat er in Brazilië een geldbedrag is ‘gepind’.
2.5 Verweerder heeft de aan eiser verleende verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken per 20 oktober 2005, omdat is gebleken dat de samenwoning tussen eiser en zijn echtgenote per die datum feitelijk is verbroken. Niet is gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden op grond van welke, bij afweging van alle aan de orde komende belangen, toch aanleiding bestaat van intrekking van de verblijfsvergunning af te zien.
2.6 Eiser heeft daar in beroep het volgende – samengevat – tegen ingebracht. Verweerder heeft in de aangevoerde bijzondere feiten en omstandigheden aanleiding moeten zien om de aan hem verleende verblijfsvergunning niet in te trekken.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.7 De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat per 20 oktober 2005 niet meer werd voldaan aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning aan eiser is verleend. In geschil is de vraag of verweerder in de aangevoerde feiten en omstandigheden geen aanleiding heeft kunnen zien om de intrekking van de verblijfsvergunning achterwege te laten.
2.8 Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om het beleid dat ziet op voortzetting van het verblijf na overlijden van de hoofdpersoon, thans neergelegd in B16/3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), analoog op onderhavige zaak toe te passen. Immers, hoewel niet vast staat dat de hoofdpersoon is overleden, is dit ook niet uit te sluiten.
2.9 De rechtbank volgt eiser niet in voornoemd standpunt en overweegt daartoe het volgende. Ingevolge artikel 1:413 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is van gelijkstelling van vermissing met overlijden eerst sprake indien de persoon, wiens bestaan onzeker is, gedurende vijf jaar is vermist en waarvan de rechtbank, op verzoek van belanghebbenden, heeft verklaard dat er rechtsvermoeden van overlijden van de vermiste bestaat. Nu daarvan in onderhavig geval geen sprake is, en eiser evenmin aanknopingspunten heeft geboden om aan te nemen dat zijn echtgenote is overleden, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld geen aanleiding te zien tot het toepassing geven van voornoemd beleid. De beroepsgrond treft derhalve geen doel.
2.10 Voorts heeft eiser als bijzondere feiten en omstandigheden het volgende aangevoerd. Sinds 2004 verblijft hij in Nederland. Hij heeft hier te lande werk en heeft dagelijks contact met zijn schoonouders. Hij heeft een zus en neef in Nederland wonen. Verder wonen zijn ouders, broers en zussen in Marokko. Sinds zijn komst naar Nederland is hij niet meer naar Marokko geweest. Hij heeft daar geen toekomst. Het is voor hem niet mogelijk om terug te keren. Hij heeft hoge schulden en schuldeisers in Marokko vanwege zijn bruiloft die erg veel heeft gekost. Hij zal de gevangenis in moeten aangezien hij niet kan werken in Marokko. De enige mogelijkheid om zijn schulden af te betalen is om hier te lande te werken.
2.11 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, na afweging van de betrokken belangen, de aangevoerde feiten en omstandigheden niet dusdanig bijzonder zijn dat intrekking van de verblijfsvergunning achterwege dient te worden gelaten.
2.12 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.13 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, rechter, en op 19 december 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.