RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 30 november 2007
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1976, van Turkse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. C.A. Madern, advocaat te Haarlem,
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.W. Kreumer, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Eiser heeft op 27 april 2006 een aanvraag ingediend tot wijziging van de beperking van de aan hem verleende verblijfsvergunning regulier van ‘verblijf bij echtgenote [echtgenote]’ in de beperking ‘arbeid in loondienst’. Verweerder heeft bij besluit van 3 augustus 2006, verzonden op 18 augustus 2006, de aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf bij echtgenote [echtgenote]’ ingetrokken. In hetzelfde besluit heeft verweerder tevens de aanvraag tot wijziging van de beperking in ‘arbeid in loondienst’ dan wel ‘arbeid in loondienst’ op grond van Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie tussen de EEG en Turkije (Besluit 1/80), afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit op 14 september 2006 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 22 januari 2007 ongegrond verklaard. Op 16 februari 2007 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld en gevraagd om het treffen van een voorlopige voorziening.
1.2 Bij uitspraak van 29 mei 2007 is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen (AWB 07/7368).
1.3 Verweerder heeft op 7 mei 2007 een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft op 12 juli 2007 een aanvullend verweerschrift ingediend.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2007. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 De voorzieningenrechter betrekt bij de beoordeling de volgende feiten:
- Eiser is op 18 december 2002 gehuwd met de hoofdpersoon.
- Met ingang van 17 april 2003 is eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning. regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf bij echtgenote [echtgenote]’, laatstelijk verlengd met een geldigheidsduur tot 21 maart 2007.
- Vanaf 22 september 2005 staat eiser niet meer ingeschreven op hetzelfde adres als de hoofdpersoon.
- Eiser is op 21 december 2006 gehuwd met zijn huidige partner [partner] en op 13 februari 2007 is hij vader geworden van een zoon.
2.3 Verweerder heeft de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf bij echtgenote’ ingetrokken, omdat eiser op 22 september 2005 niet meer voldoet aan de voorwaarden van de aan hem verleende verblijfsvergunning. Eiser stond sedert 22 september 2005 niet meer op hetzelfde adres als zijn echtgenote ingeschreven in de Gemeentelijke Basis Administratie persoonsgegevens (GBA). Daarmee is het huwelijk vanaf dat moment feitelijk verbroken. Eiser komt ook niet in aanmerking voor voortgezet verblijf na verbreking van zijn huwelijk, omdat eiser niet voldoet aan de daarvoor geldende voorwaarden. Eiser genoot immers ten tijde van de verbreking van zijn relatie nog geen drie jaar rechtmatig verblijf in Nederland. Eiser kan geen rechten ontlenen aan artikel 6, eerste lid, van het Besluit 1/80, want hij voldoet niet aan de voorwaarde dat hij een jaar of meer legale arbeid heeft verricht. Bovendien voldoet eiser evenmin aan de voorwaarde dat er geen sprake mag zijn van een niet-omstreden verblijfsrecht gedurende de periode van minimaal een jaar.
2.4 Eiser heeft hiertegen in beroep aangevoerd dat hij wel in aanmerking komt voor voortgezet verblijf. Onder verwijzing naar het europese recht stelt eiser dat het huwelijk is blijven voortduren tot 15 augustus 2006, de datum van inschrijving van de Nederlandse echtscheiding in het GBA. Het is niet nodig om op hetzelfde adres ingeschreven te blijven staan. Daarbij is de verblijfsvergunning niet met terugwerkende kracht ingetrokken, zodat de verblijfsvergunning tot 18 augustus 2006 is blijven doorlopen. Op die datum had eiser al meer dan drie jaar verblijf bij de hoofdpersoon en komt hij derhalve ook hierom in aanmerking voor voortgezet verblijf na verbreking van het huwelijk. Eiser voert aan dat hij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar over de door hem aangevoerde klemmende redenen van humanitaire aard. Voorts heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat hij voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 6, eerste lid, van het Besluit 1/80. Eiser is al een jaar in dienst bij Sener Autoschade. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft eiser de volgende stukken overgelegd:
- een arbeidsovereenkomst ingaande 1 november 2004 en een arbeidsovereenkomst ingaande1 november 2005;
- een verklaring van de accountant van 9 augustus 2006;
- een aangifte loonheffingen 2006;
- een salarisspecificaties van 2006.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.5 De rechtbank ziet met betrekking tot de intrekking van de verblijfsvergunning regulier en de afwijzing van de aanvraag tot wijziging van de beperking van ‘verblijf bij echtgenote’ in ‘voortgezet verblijf’ geen aanleiding anders te oordelen dan de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 29 mei 2007.
2.6 Niet in geschil is immers dat de huwelijksrelatie van eiser met de hoofdpersoon op 22 september 2005 feitelijk was verbroken. Op die datum stond eiser volgens de gegevens van de Dienst persoonsgegevens van Amsterdam van 16 mei 2006 niet meer op hetzelfde adres ingeschreven als de hoofdpersoon, [echtgenote]. Op die datum werd dan ook niet meer voldaan aan de beperking waaronder de vergunning was verleend. Dat de echtscheiding van het huwelijk tussen eiser en de hoofdpersoon op 15 augustus 2006 in het register is ingeschreven doet hieraan niet af. Verweerder heeft dan ook op goede gronden de aan eiser verleende verblijfsvergunning ingetrokken.
2.7 Nu vaststaat dat eiser op 18 december 2002 is gehuwd met de hoofdpersoon en de huwelijksrelatie op 22 september 2005 feitelijk is verbroken, voldoet eiser evenmin aan de in artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, gestelde voorwaarde voor voortgezet verblijf dat het huwelijk drie jaar moet hebben bestaan. Volgens het beleid zoals weergegeven in B2/5.2.3.1 Vreemdelingencirculaire (Vc) komt de vreemdeling in beginsel niet in aanmerking voor een zelfstandige verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf als de huwelijksrelatie korter dan drie jaar heeft geduurd, tenzij sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard of internationale verplichtingen.
2.8 Voor zover eiser zich heeft beroepen op klemmende redenen van humanitaire aard, overweegt de rechtbank als volgt. In hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd, namelijk dat hij is getrouwd met de Nederlandse [partner], heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om een verblijfsvergunning te verlenen op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. De tijdens de zitting van de voorlopige voorziening aangevoerde omstandigheid dat zijn zoontje, die op 13 februari 2007 is geboren, inmiddels drie keer is geopereerd, heeft eiser tot op heden niet nader onderbouwd en kan dan ook niet tot een ander oordeel leiden.
2.9 Eiser heeft zich in beroep verder op het standpunt gesteld dat hij rechten kan ontlenen aan artikel 6 van het Besluit 1/80.
2.10 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser tot op heden niet heeft aangetoond dat hij beschikt over één jaar of meer legale arbeid omdat eiser niet heeft aangetoond dat zijn werkgever voor de jaren 2004 en 2005 premies voor de sociale verzekeringen (premies) heeft afgedragen aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV).
2.11 Eiser heeft daartegen aangevoerd dat de omstandigheid dat zijn werkgever geen premies sociale verzekeringen voor hem heeft afgedragen niet aan hem is toe te rekenen, nu het een verplichting van de werkgever betreft. Daarnaast heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat zijn werkgever, de premies over de jaren 2004 en 2005 alsnog aan het UWV zal moeten afdragen, waardoor zijn arbeid in de jaren 2004 en 2005 met terugwerkende kracht legaal wordt.
2.12 Ingevolge artikel 6, eerste lid, van dit Besluit, voor zover hier van belang, heeft de Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behoort na een jaar legale arbeid in die lidstaat recht op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever indien deze werkgelegenheid heeft.
2.13 In zijn jurisprudentie (onder meer in de uitspraak van 26 november 1998, zaaknummer C-1/97, inzake Birden) heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof) de begrippen werknemer, behoren tot de legale arbeidsmarkt en legale arbeid nader uitgewerkt.
2.14 Volgens vaste rechtspraak van het Hof (onder meer de hierboven genoemde uitspraak) moet een persoon, om als werknemer te worden aangemerkt, reële en daadwerkelijke arbeid verrichten, met uitsluiting van werkzaamheden van zo geringe omvang dat zij louter marginaal en bijkomstig blijken. Het hoofdkenmerk van de arbeidsverhouding is, aldus het Hof, dat iemand gedurende bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag prestaties levert en als tegenprestatie een vergoeding ontvangt.
Het begrip legale arbeidsmarkt moet volgens vaste rechtspraak van het Hof (onder meer de hierboven genoemde uitspraken) aldus worden uitgelegd dat het doelt op alle werknemers die de wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften van de betrokken lidstaat in acht nemen en dus het recht hebben op het grondgebied van die staat een beroepsactiviteit uit te oefenen.
Met betrekking tot het begrip legale arbeid overweegt het Hof in vaste rechtspraak (onder meer de hierboven genoemde uitspraken) dat het legale karakter van de arbeid een stabiele en niet voorlopige situatie op de arbeidsmarkt vooronderstelt en, daarmee, het bestaan van een niet omstreden verblijfsrecht.
2.15 Bij de beoordeling of in het onderhavige geval eiser rechten kan ontlenen aan artikel 6, eerste lid, van Besluit 1/80 zijn de volgende feiten van belang.
2.16 De rechtbank stelt vast, in navolging van de voorzieningenrechter in de uitspraak van 29 mei 2007, dat de verblijfsvergunning ‘verblijf bij echtgenote’ op 3 augustus 2006 zonder terugwerkende kracht is ingetrokken. Eiser heeft daarom tot die datum rechtmatig verblijf gehad in de zin van artikel 8 Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Voorts blijkt uit de door eiser overgelegde stukken met betrekking tot zijn dienstbetrekking bij Sener Autoschade, dat hij met ingang van 1 november 2004 bij dat bedrijf in dienst is gekomen en dat deze dienstbetrekking met ingang van 1 november 2005 is omgezet in een dienstverband voor onbepaalde tijd. In de brief van de accountant van eisers werkgever van 9 augustus 2006 verklaart de accountant dat na onderzoek van de grootboekgegevens en de jaarstukken is gebleken dat voor eiser over de jaren 2004 en 2005 loonbelasting is afgedragen en dat het salaris van eiser contant is voldaan. Er zijn over die jaren geen premies sociale verzekeringen afgedragen.
2.17 Nu vaststaat, en door verweerder overigens niet is betwist, dat eiser vanaf 1 november 2004 voor Sener Autoschade en onder gezag van die werkgever reële en daadwerkelijke arbeid verricht, waarvoor hij als tegenprestatie loon ontvangt, is eiser aan te merken als een Turkse werknemer in de zin van artikel 6 van Besluit 1/80.
2.18 Voorts is niet in geschil dat eiser op grond van zijn verblijfsvergunning met als doel “verblijf bij echtgenote” gerechtigd was om arbeid te verrichten zonder dat daarvoor een tewerkstellingsvergunning was vereist. Eiser heeft mitsdien als werknemer de wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften van Nederland in acht genomen en had daarom het recht alhier een beroepsactiviteit uit te oefenen. Daarmee behoort hij tot de legale arbeidsmarkt als bedoeld in artikel 6 van Besluit 1/80. Dat de werkgever van eiser over de jaren 2004 en 2005 geen premies sociale verzekeringswetten heeft afgedragen doet aan het vorenstaande niet af. Die afdrachtplicht rust ingevolge de sociale verzekeringswetten op de werkgever. Niet geoordeeld kan dan ook worden dat eiser, als werknemer, niet voldaan heeft aan op hem rustende wettelijke of bestuursrechtelijke verplichtingen.
2.19 Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiser een jaar legale arbeid heeft verricht in de zin van artikel 6 van Besluit 1/80. Eiser heeft immers vanaf 1 november 2004 tot 3 augustus 2006, de datum waarop zijn verblijfsvergunning is ingetrokken, bij dezelfde werkgever legaal en ononderbroken reële en daadwerkelijke arbeid in loondienst verricht, zodat zijn (rechts)positie gedurende die gehele periode zeker was. Van een niet stabiele en voorlopige situatie op de arbeidsmarkt is derhalve geen sprake.
2.20 Anders dan wellicht uit de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 29 mei 2007 is af te leiden, is bij beantwoording van de vraag of gedurende een jaar legale arbeid is verricht, niet van belang of een werknemer de wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften van de betrokken lidstaat in acht heeft genomen. Deze elementen zijn van betekenis voor beantwoording van de vraag of een werknemer tot de legale arbeidsmarkt van de betrokken lidstaat behoort. Verwezen wordt naar hetgeen daarover hierboven is overwogen.
2.21 Al het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen aanspraak kan maken op verblijf op grond van artikel 6, eerste lid, Besluit 1/80. Het bestreden besluit komt wegens strijd met dat artikel voor vernietiging in aanmerking.
2.22 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen.
2.23 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.24 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht vergoedt.
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met in achtneming van deze
uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 644,- te betalen aan eiser;
3.5 draagt de Staat der Nederlanden op € 141,- te betalen aan eiser als vergoeding voor het betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door H.C. Greeuw, rechter, en op 30 november 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. L.I. Siers, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.