RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 07 / 25137
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 14 december 2007
[eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1983, van Somalische nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.J.A. Leijen, advocaat te Alkmaar,
het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA),
gevestigd te Rijswijk,
gemachtigde: mr. I.A. van der Valk-in ‘t Veen, werkzaam bij het COA.
1.1 Eiseres heeft bij brief van 8 mei 2007 verweerder verzocht om vergoeding van de kosten ad € 409, 36 voor een bandopname in verband met een te verrichten contra-expertise. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 23 mei 2007 afgewezen. Eiseres heeft tegen het besluit op 19 juni 2007 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft per brief van 27 augustus 2007 het besluit van 23 mei 2007 ingetrokken en aangegeven binnen drie weken een nieuw besluit te nemen. Bij besluit van 10 september 2007 heeft verweerder de aanvraag van 8 mei 2007 opnieuw afgewezen.
1.3 Verweerder heeft op 22 oktober 2007 een verweerschrift ingediend.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2007. Partijen zijn, met bericht van afwezigheid, niet verschenen ter zitting.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
Beroep voor zover gericht tegen ingetrokken besluit van 23 mei 2007
2.2 De rechtbank stelt vast dat verweerder met het intrekken van het eerste besluit van 23 mei 2007 niet tegelijk opnieuw heeft beslist op de aanvraag van eiseres. Verweerder
heeft bij besluit van 10 september 2007 alsnog een inhoudelijk besluit genomen op de aanvraag van eiseres.
2.3 Op grond van artikel 6:19, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het beroep van eiseres daarom aangemerkt als zijnde gericht tegen zowel de intrekking van het besluit van 23 mei 2007 als tegen het inhoudelijke besluit van 10 september 2007.
2.4 Omdat verweerder met de intrekking van het eerste besluit aan het beroep van eiseres is tegemoetgekomen en ook anderszins niet is gesteld noch gebleken dat eiseres nog belang heeft bij een vernietiging van dat besluit, heeft eiseres geen procesbelang bij het beroep voor zover het is gericht tegen dat ingetrokken besluit. De rechtbank zal het beroep in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
Beroep gericht tegen inhoudelijk besluit van 10 september 2007
2.5 Ingevolge artikel 3, eerste lid, Wet COA is verweerder onder meer belast met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, Wet COA kan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (de minister) verweerder taken, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, Wet COA, opdragen met betrekking tot andere categorieën vreemdelingen.
Ingevolge artikel 12 Wet COA kan de minister regels stellen met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, Wet COA.
2.6 De minister heeft krachtens artikel 12 Wet COA de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) vastgesteld. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, Rva 2005 omvat de opvang in een opvangvoorziening in elk geval de betaling van buitengewone kosten.
Ingevolge artikel 17, tweede lid, Rva 2005 zijn buitengewone kosten noodzakelijke kosten die vanwege hun aard of hoogte in redelijkheid niet geacht kunnen worden door de asielzoeker zelf te worden betaald. Voorts bepaalt het derde lid van voormeld artikel dat buitengewone kosten slechts worden betaald voor zover vooraf door het COA aan de asielzoeker toestemming is verleend voor het maken van deze kosten, met uitzondering van kosten die voortvloeien uit noodsituaties waarin geen mogelijkheid bestond tot het verzoeken om toestemming.
2.7 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Naar aanleiding van een taalanalyse in november 2006 in haar asielprocedure heeft eiseres besloten een contra-expertise te laten verrichten door de Taalstudio. Verweerder heeft op 2 november 2006 toestemming gegeven voor vergoeding van de kosten van de contra-expertise. In februari 2007 is de eerste fase van deze contra-expertise afgerond. Nu de conclusies uit de eerste fase van deze expertise voor de gemachtigde van eiseres voldoende aanleiding gaven een vervolganalyse te maken, heeft eiseres op advies van de Taalstudio een eigen bandopname laten maken. Deze bandopname is uitgevoerd door Kamer Vijf Systems, een hierin gespecialiseerd bedrijf.
2.8 Verweerder stelt dat buitengewone kosten alleen voor vergoeding in aanmerking kunnen komen indien vooraf toestemming is verleend tot het maken van deze kosten. Eiseres heeft nagelaten om toestemming te vragen voor het maken van de kosten van een eigen bandopname. Niet is aangetoond dat in haar geval sprake was van een noodsituatie waardoor het onmogelijk was om deze toestemming vooraf te vragen.
2.9 Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder al eerder toestemming heeft verleend voor de contra-expertise. Het besluit ontbeert daarom een motivering waarom de huidige kosten niet vallen onder de reeds gegeven toestemming.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.10 Niet is in geschil, de rechtbank verwijst daartoe naar het verweerschrift van verweerder van 22 oktober 2007, dat de kosten van de eigen bandopname noodzakelijke kosten zijn, die niet uit de gewone toelage betaald kunnen worden.
2.11 De vraag die partijen verdeeld houdt is of eiseres alvorens voornoemde kosten te maken opnieuw toestemming aan verweerder had moeten vragen voor het maken van deze kosten teneinde in aanmerking te komen voor een vergoeding.
2.12 Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat het besluit van 10 september 2007 berust op een ondeugdelijke motivering. Daartoe is het volgende redengevend.
2.13 Bij besluit van 2 november 2006 heeft verweerder het verzoek van eiseres om vergoeding van de kosten voor een contra-expertise ingewilligd. Derhalve is toestemming verleend voor het maken van deze kosten. Uit het desbetreffende formulier blijkt dat de locatiecoördinator het verzoek zoals dat door eiseres is gedaan heeft toegewezen, zonder enige nadere aanduiding van de met de contra-expertise verband houdende kosten, die al dan niet voor vergoeding in aanmerking komen. In de gronden van beroep van 26 juni 2007, gericht tegen het (thans ingetrokken) besluit van 23 mei 2007, heeft eiseres opgemerkt dat verweerder voor de kosten voor de bandopname al eerder toestemming heeft gegeven en een motivering ontbreekt waarom onderhavige kosten niet onder deze reeds gegeven toestemming vallen. Vervolgens heeft verweerder het besluit van 23 mei 2007 ingetrokken, maar in het gewijzigde besluit van 10 september 2007 volstaan met de vaststelling dat is nagelaten vooraf toestemming te vragen voor het maken van eerdergenoemde kosten, zonder te motiveren waarom de eerder gegeven toestemming niet ziet op onderhavige kosten. Dat verweerder in het verweerschrift heeft toegelicht waarom eiseres opnieuw toestemming had moeten vragen, wat daar overigens van zij, doet aan het voorgaande niet af. Het verweerschrift maakt immers geen deel uit van het bestreden besluit, zodat de daarin gegeven toelichting niet als motivering in vorenbedoelde zin kan worden gezien.
2.14 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:46 Awb.
2.15 De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.
2.16 De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen. Hierbij zal verweerder moeten betrekken in hoeverre bij eiseres voorzienbaar was althans kon zijn dat de verleende toestemming niet tevens zag op onderhavige kostenpost, mede bezien in het licht van de toepasselijke regelgeving en de toelichting daarop in de interne notitie ‘vergoeding buitengewone kosten’ van verweerder van 1 juli 2005.
2.17 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte kosten en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 322,- (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1).
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak opnieuw te beslissen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322,- en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, rechter, en op 14 december 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. R. Barzilay, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.