Sector Familie- en Jeugdrecht
Kinderrechter
MACHTIGING TOT UITHUISPLAATSING
zaak/rekestnummer : 296396/ JE RK 07-2343
datum uitspraak : 27 november 2007
BESCHIKKING op het verzoekschrift van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, vestiging Leidschendam-Voorburg (verder: Bureau Jeugdzorg).
Het verzoekschrift heeft betrekking op de minderjarige:
[minderjarige A.], geboren op [geboortedatum] 2003 te [plaats A.],
Kind uit het huwelijk van:
[de vader]
wonende te [adres],
doch thans gedetineerd verblijvende in Engeland,
en
[de moeder]
wonende te [adres],
die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.
De minderjarige verblijft feitelijk in een pleeggezin.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 11 september 2007 – verbeterd bij beschikking d.d. 5 november 2007 – de minderjarige onder toezicht gesteld van 12 september 2007 tot 21 mei 2008. Daarnaast heeft de kinderrechter bij voornoemde beschikking Bureau Jeugdzorg gemachtigd de minderjarigen uit huis te plaatsen van 12 september 2007 tot 12 oktober 2007 en het meer verzochte (uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling) afgewezen.
Bij beschikking d.d. 10 oktober 2007 heeft de kinderrechter op het verzoekschrift van Bureau Jeugdzorg d.d. 10 oktober 2007 strekkende tot het verlenen van een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing, machtiging verleend de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening van pleegzorg van 12 oktober 2007 tot 17 oktober 2007. Bij beschikking d.d. 16 oktober 2007 heeft de kinderrechter Bureau Jeugdzorg vervolgens gemachtigd de minderjarige dag en nacht uit huis te plaatsen van 17 oktober 2007 tot 28 november 2007 en het verzoek voor het overige aangehouden. Daarbij overwoog de kinderrechter dat hij er uitdrukkelijk vanuit ging dat de gezinsvoogd zich zou inspannen terugplaatsing binnen laatstgenoemde periode te realiseren. Voorts diende Bureau Jeugdzorg, bij handhaving van het standpunt dat het onderzoek van de minderjarige door het Centrum voor Autisme dient te zijn afgerond voordat de minderjarige kan worden teruggeplaatst, in te gaan op de vraag hoe dat standpunt zich verhoudt tot de mogelijkheden tot begeleiding en ondersteuning in het kader van de ondertoezichtstelling, nu met betrekking tot de pedagogische vaardigheden van de moeder voorshands niet van ernstige twijfel is gebleken. De kinderrechter heeft de behandeling van het verzoek voorts aangehouden en verwezen naar de terechtzitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank.
De rechtbank heeft naast voornoemde beschikkingen kennisgenomen van de daaraan ten grondslag liggende stukken en van de nadien ingekomen stukken, waaronder:
- het faxbericht d.d. 22 november 2007, met bijlagen, van Bureau Jeugdzorg,
- het faxbericht d.d. 26 november 2007, met bijlagen, van mr. C.J. van Woerden.
Het verzoekschrift is op 27 november 2007 opnieuw ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de gezinsvoogd, mevrouw A. Luk, namens Bureau Jeugdzorg,
- de moeder, vergezeld van haar advocaat, mr. C.J. van Woerden,
- mevrouw [B.] namens het steunpunt Antillianen en Arubanen.
Mr. Van Woerden heeft een pleitnota overgelegd.
Bureau Jeugdzorg handhaaft het verzoek tot machtiging voor een uithuisplaatsing van de minderjarige gedurende de duur van de ondertoezichtstelling en houdt vast aan het standpunt dat een terugplaatsing bij moeder uiterst zorgvuldig dient te geschieden omdat de ontwikkeling van [minderjarige A.] anders stagneert. Een tijdspanne voor terugplaatsing is echter moeilijk aan te geven. [minderjarige A.] heeft nog steeds bij het minste of geringste last van woede-uitbarstingen die met name plaatsvinden na een bezoek van moeder, aldus Bureau Jeugdzorg.
Hoewel [minderjarige A.] binnen korte tijd opeenvolgende pleeggezinplaatsingen heeft moeten ervaren, zal dat voorlopig niet meer gebeuren. De plaatsing in het huidige crisispleeggezin is mogelijk voor een langere termijn dan gebruikelijk. In dit gezin maakt [minderjarige A.] een goede ontwikkeling door; pleegmoeder speelt goed in op het gedrag van [minderjarige A.] en daardoor kunnen aan de minderjarige nu ook eisen worden gesteld.
Op korte termijn ziet Bureau Jeugdzorg wel mogelijkheden om het contact tussen moeder en [minderjarige A.] uit te breiden, dat is echter nog niet met moeder besproken.
Van de zijde van de moeder wordt aangevoerd dat de vraag die de kinderrechter bij zijn beschikking van 16 oktober 2007 heeft gesteld en die door Bureau Jeugdzorg thans beantwoord dient te worden, te weten waarom het onderzoek naar het mogelijke autisme bij [minderjarige A.] door het Centrum voor Autisme eerst dient te zijn afgerond voordat de minderjarige kan worden teruggeplaatst, onbeantwoord is gebleven. Bureau Jeugdzorg komt niet met argumenten die duiden op een gebrek aan pedagogische vaardigheden bij moeder of met de omstandigheid dat zij haar kinderen zou verwaarlozen. Het tegendeel is volgens moeder waar. Het verband tussen de bezoeken van [minderjarige A.] aan haar moeder en de daaropvolgende woede-uitbarstingen van [minderjarige A.] kan zonder (wetenschappelijke) onderbouwing niet zonder meer tot de conclusie leiden dat deze bezoeken niet in het belang van [minderjarige A.] zouden zijn. De oorzaak voor het gedrag van [minderjarige A.] dient veeleer te worden gevonden in het feit dat [minderjarige A.] na een kort contact weer van haar gescheiden wordt, aldus de moeder.
Mevrouw [B.] heeft verklaard dat nu Jeugdformaat bij het gezin van moeder betrokken is, de ondersteuning door het steunpunt Antillianen en Arubanen niet meer vereist is. Niettemin blijft ook zij bij haar standpunt dat de minderjarige zo spoedig mogelijk terug naar huis moet.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het Centrum voor Autisme heeft blijkens de door Bureau Jeugdzorg overgelegde stukken verklaard in de nabije toekomst geen onderzoek te kunnen verrichten, gelet op de instabiele situatie van [minderjarige A.]. Daargelaten de noodzaak van een dergelijk onderzoek, is één van de eerdere door Bureau Jeugdzorg genoemde obstakels voor terugplaatsing, te weten dat de observatie van de minderjarige door het Centrum voor Autisme dient te zijn afgerond voordat [minderjarige A.] kan worden teruggeplaatst, daarom thans niet meer aan de orde. Bovendien heeft Bureau Jeugdzorg naar het oordeel van de rechtbank nog immer onvoldoende aannemelijk gemaakt dat een dergelijk onderzoek niet mogelijk zou zijn vanuit de thuissituatie.
Onder verwijzing naar hetgeen de kinderrechter reeds eerder heeft overwogen in voornoemde beschikkingen, ziet ook de meervoudige kamer van deze rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor zodanige twijfel aan de pedagogische kwaliteiten van de moeder dat dit een uithuisplaatsing zoals verzocht, rechtvaardigt. De rechtbank is het bovendien met de moeder eens dat uit de woede-uitbarstingen van [minderjarige A.], voor zover deze al rechtstreeks verband houden met de bezoeken aan de moeder, niet de conclusie kan worden getrokken dat een terugkeer naar de moeder niet in haar belang zou zijn. Indien Bureau Jeugdzorg zou menen dat deze conclusie wel gerechtvaardigd is, had het op zijn weg gelegen dit standpunt nader te onderbouwen.
Onder de omstandigheden zoals hiervoor beschreven is de rechtbank van oordeel dat de ondertoezichtstelling van de minderjarige, alsmede de zorg die zij krijgt bij Effatha, in beginsel toereikend zijn om de moeder te begeleiden en te ondersteunen bij de opvoeding van de minderjarige. Met Bureau Jeugdzorg ziet de rechtbank evenwel in dat een thuisplaatsing ineens niet in het belang van de minderjarige moet worden geacht. De rechtbank zal de machtiging tot uithuisplaatsing derhalve verlenen voor korte duur, te weten tot 21 december 2007, opdat Bureau Jeugdzorg tot die tijd in samenwerking met de moeder kan toewerken naar een thuisplaatsing.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
machtigt de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen van 28 november 2007 tot 21 december 2007, zulks ter effectuering van het aangehechte indicatiebesluit d.d. 5 september 2007;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Dam, C.F. Mewe en S.M. Borkent, kinderrechters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 november 2007, in tegenwoordigheid van mr. B. Laterveer als griffier.
Voor zover in deze uitspraak eindbeslissingen staan kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage.