Rechtbank ‘s-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, meervoudige kamer
Reg. nr. AWB 06/9814 BESLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser, gemachtigde mr. W.Y. Hofstra,
de Minister van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. L.M.A. Gimbrere.
Ontstaan en loop van het geding
Op 22 november 2005 heeft eiser verzocht om afgifte van een Verklaring omtrent het gedrag (VOG) ten behoeve van de aanvraag van een chauffeurspas bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat te Den Haag.
Bij besluit van 7 maart 2006 heeft verweerder de afgifte van de verzochte VOG geweigerd. Het daartegen gerichte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 24 oktober 2006 ongegrond verklaard. Tegen laatstgenoemd besluit heeft eiser bij brief van 1 december 2006 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 6 november 2007 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of het bestreden besluit, waarbij verweerder de afwijzing van eisers verzoek om afgifte van een VOG heeft gehandhaafd, in rechte stand kan houden.
2. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: de Wet) is een VOG een verklaring van verweerder dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. De verklaring bevat geen andere mededelingen.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wet, weigert verweerder de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Bij de beoordeling van het risico voor de samenleving worden de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Circulaire Beleidsregels 2004 voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een VOG van natuurlijke personen en rechtspersonen (hierna: de Circulaire), vastgesteld bij besluit van verweerder van 17 maart 2004 (Stcrt. 2004, 63).
Volgens deze beleidsregels wordt de afgifte van een VOG voor een taxichauffeur geweigerd indien deze in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag voorkomt in de justitiële documentatie en de aangetroffen antecedenten, gelet op het risico voor de samenleving een belemmering kunnen vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie. Indien betrokkene voorkomt in de justitiële documentatie wordt tevens gekeken naar antecedenten tot twintig jaar terug. Om vast te stellen of de antecedenten een belemmering kunnen vormen zijn in bijlage A bij de Circulaire een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen neergelegd, aan de hand waarvan het risico voor de samenleving wordt bepaald.
Vaststaat dat in het onderhavige geval het specifieke screeningsprofiel voor de taxichauffeur van toepassing is, waarin onder meer het volgende is opgenomen. De taxichauffeur is belast met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van mensen. Eén van de risico’s in de taxibranche is het in gevaar brengen van de veiligheid van personen en goederen. Daarnaast bestaat ook het gevaar van machtsmisbruik, afpersing, afdreiging, diefstal of verduistering en vervalsing van bijvoorbeeld taxipassen.
3. Ten aanzien van eiser zijn uit het Justitieel Documentatieregister de volgende antecedenten naar voren gekomen:
- Bij vonnis van 17 oktober 2005 is eiser veroordeeld wegens mishandeling tot een werkstraf van 60 uur, welk vonnis op 1 november 2005 onherroepelijk is geworden;
- Bij vonnis van 31 oktober 2003 is hij veroordeeld wegens onverzekerd rijden tot een geldboete van € 346,-, welk vonnis op 8 juni 2004 onherroepelijk is geworden.;
- bij vonnis van 5 september 2002 is hij veroordeeld wegens vernieling en een poging tot zware mishandeling tot 2 maanden gevangenisstraf, welk vonnis op 20 december 2002 onherroepelijk is geworden;
- bij vonnis van 11 december 2000 is eiser veroordeeld wegens zware mishandeling, bedreiging meermalen gepleegd, mishandeling meermalen gepleegd, diefstal en belediging van een ambtenaar in functie tot 75 dagen jeugddetentie, 60 uur onbetaalde arbeid ten algemene nutte en een voorwaardelijke jeugddetentie van 3 maanden, waarvan bij beslissing van 5 september 2002 de tenuitvoerlegging is gelast.
Naar aanleiding van deze antecedenten heeft verweerder, conform de Circulaire, gekeken naar antecedenten tot twintig jaar terug. Gebleken is dat eiser in 1998 wegens het meermalen plegen van diefstal en afpersing met justitie in aanraking is geweest en voor deze feiten op 24 december 1998 is veroordeeld tot een jeugddetentie van 90 dagen waarvan 49 dagen voorwaardelijk.
4. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eisers strafrechtelijk verleden een behoorlijke uitoefening van zijn taak of bezigheden in de functie van taxichauffeur in de weg staat, en dat het risico voor de samenleving zwaarder weegt dan eisers belang bij afgifte van een VOG. Ter zitting heeft verweerder voorts aangegeven dat de in 2004 afgegeven VOG abusievelijk is verleend en dat eiser daarna weer een strafbaar feit heeft gepleegd waarvoor hij op 17 oktober 2005 is veroordeeld.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat hem ten onrechte de gevraagde VOG is geweigerd en stelt daartoe het volgende.
Het noemen van het feit in 1998 dient buiten beschouwing te worden gelaten. Bij het afgeven van de VOG in 2004 was dit feit ook al bekend en dit feit heeft destijds geen negatieve invloed op de besluitvorming gehad.
Kans op recidive is niet aanwezig gezien de reden en achtergrond van de verschillende feiten. De op 1 november 2005 onherroepelijk geworden veroordeling betrof een familierechtelijke aangelegenheid waarbij evident emoties hoog kunnen oplopen. Het feit dat dit feit na 8 juni 2004 heeft plaatsgevonden wijst niet op recidive. Verweerder heeft zijn standpunt dat recidive aanwezig is niet overtuigend gemotiveerd. Het onverzekerd rijden betreft een op zichzelf staand feit dat niet meer zal geschieden.
Eiser is kostwinner en dient zorg te dragen voor zijn vrouw en minderjarige kind. Eiser acht het onterecht dat verweerder het belang van de samenleving zwaarder laat wegen dan zijn belang.
6. De rechtbank overweegt het volgende.
6.1 Voor de toepassing van artikel 35 van de Wet dient verweerder uit te gaan van de strafrechtelijke uitspraken zoals deze voorlagen. Hiertoe verwijst de rechtbank naar uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 januari 2007 (LJN: AZ5490). Het beroep op de omstandigheden, waaronder de strafbare feiten volgens eiser zijn gepleegd, kan dan ook geen doel treffen.
6.2 Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden op het standpunt gesteld dat voormelde strafbare feiten en met name de geweldsdelicten, waarvoor eiser is veroordeeld, indien herhaald tijdens de uitoefening van de functie van taxichauffeur, een risico voor de samenleving en in het bijzonder voor de passagiers opleveren. Tevens heeft verweerder gezien de frequentie van de strafbare feiten en het feit dat eiser in 2005 wederom is veroordeeld wegens een geweldsdelict, de kans op recidive wat betreft met name geweldsdelicten op goede gronden en gemotiveerd aanwezig geacht.
6.3 Reeds gezien de veroordeling d.d. 17 oktober 2005 wegens mishandeling staat het feit, dat in 2004 een VOG aan eiser is afgegeven, niet in de weg aan de in het bestreden besluit gehandhaafde weigering om thans een VOG af te geven.
6.4 Niet onredelijk is dat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat gezien het voorgaande, en in het bijzonder de aard en de frequentie van de door eiser gepleegde strafbare feiten, enkel een VOG kon worden afgegeven in geval van bijzondere omstandigheden en dat van dergelijke bijzondere omstandigheden, die hadden moeten leiden tot afwijking van zijn beleid, niet is gebleken.
6.5 Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
Verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. G.P. Kleijn, mr. A.P. Pereira Horta en
mr. A.L. Frenkel en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2007,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. Witvoet.