ECLI:NL:RBSGR:2007:BD0155

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/820 WW44
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verklaring van geen bezwaar voor de realisering van een kantoorgebouw in fases

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 5 november 2007 uitspraak gedaan over een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Westland. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarbij een bouwvergunning en vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) was verleend voor de realisatie van fase I van een kantoorgebouw. Eiser betoogde dat de verklaring van geen bezwaar, die was verleend voor fase I, niet kon worden gebruikt voor fase II van het bouwproject. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van geen bezwaar niet als specifiek voor fase II kon worden beschouwd, en dat verweerder niet bevoegd was om vrijstelling te verlenen op basis van deze verklaring. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het beroep gegrond. Eiser kreeg de proceskosten vergoed, en het griffierecht werd terugbetaald. De uitspraak benadrukt het belang van een goede ruimtelijke onderbouwing en de voorwaarden waaronder vrijstellingen kunnen worden verleend.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, meervoudige kamer
Reg. nr. AWB 07/820 WW44
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [plaats A.], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder.
[Derde partij], vergunninghoudster.
Ontstaan en loop van het geding
Op 16 juni 2006 heeft vergunninghoudster een aanvraag om reguliere bouwvergunning ingediend voor het oprichten van een kantoorgebouw op het perceel [adres] ongenummerd te [plaats A.], kadastraal bekend gemeente Westland, [locatie].
Verweerder heeft besloten een vrijstellingsprocedure op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke ordening (WRO) te starten.
Het ontwerpbesluit, alsmede de aanvraag en de bijbehorende bescheiden hebben vanaf 15 september 2006 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen.
Bij brief van 24 oktober 2006 heeft eiser een zienswijze ingediend.
Bij besluit van 3 januari 2007 heeft verweerder de gevraagde bouwvergunning alsmede de vrijstelling ex artikel 19, tweede, lid van de WRO verleend.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 30 januari 2007, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Vergunninghoudster heeft bij brief van 21 mei 2007 haar zienswijze op het beroep gegeven.
Het beroep is op 3 oktober 2007 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door B.E. Schuit. Namens vergunninghoudster zijn verschenen [...], bijgestaan door mr. W.F. Veldstra, advocaat te Rotterdam.
Motivering
Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Aangezien de aanvraag om bouwvergunning dateert van 16 juni 2006 en verweerder ook ten aanzien van de aanvraag om bouwvergunning afdeling 3.4 van de Awb (de uniforme openbare voor-bereidingsprocedure) heeft toegepast, zijn deze wetten in dit geval van toepassing.
Het bouwplan maakt deel uit van een kantoorpand van in totaal 3 bouwlagen in een U-vorm, dat in 2 fasen wordt gerealiseerd. Voor fase I is een onherroepelijk geworden bouwvergunning en vrijstelling ex artikel 19, eerste lid, van de WRO verleend. Dit gedeelte van het pand is inmiddels gebouwd.
In artikel 44, eerste lid, van de Woningwet (Wow) is bepaald dat een reguliere bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd indien sprake is van een van de daar genoemde weigeringsgronden. Ingevolge het bepaalde onder c dient de bouwvergunning te worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Krachtens het eerste lid van artikel 19 van de WRO wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeen-telijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het desbetreffende gebied.
Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was de lijst van gevallen, bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO neergelegd in de Nota Regels voor Ruimte van 8 maart 2005, zoals deze luidt met ingang van 1 januari 2007. Dit houdt, voor zover relevant, in dat gedeputeerde staten van Zuid-Holland (GS) in een aantal limitatief opgesomde situaties op voorhand een verklaring van geen bezwaar verlenen, de zogeheten bijzondere verklaring van geen bezwaar. Deze situaties betreffen, voor zover hier van belang onder meer het in stedelijk gebied oprichten van winkels, bedrijvigheid en kantoren en de daarbij behorende voorzieningen en het omzetten van bestaande functies naar winkel, bedrijfs- en kantoor-functies.
Aan de bijzondere verklaring van geen bezwaar is een aantal randvoorwaarden verbonden, onder meer dat voor zelfstandige kantoren buiten knopen een maximum geldt van 750 m2 bvo per vestiging.
Voorts houdt de lijst van gevallen in dat een specifieke verklaring van geen bezwaar wordt verleend voor:
a. het bouwen en uitvoeren van werken en werkzaamheden die in overeenstemming zijn met die onderdelen van een bestemmingsplan, waarmee GS, in overeenstemming met de inspecteur voor de ruimtelijke ordening, kunnen instemmen.
b. het bouwen en uitvoeren van werken en werkzaamheden die passen in een ander gemeentelijk ruimtelijk document, waarmee GS, in overeenstemming met de inspecteur voor de ruimtelijke ordening, kunnen instemmen.
Eiser heeft gesteld dat geen gebruik kon worden gemaakt van de bijzondere verklaring van geen bezwaar, omdat verweerder er ten onrechte vanuit is gegaan dat het bouwplan is gelegen binnen een verkeersknoop en het bruto vloeroppervlak (bvo) groter is dan 750m2.
In het verweerschrift is opgemerkt dat - in tegenstelling tot hetgeen in de ruimtelijke onderbouwing is aangegeven - geen gebruik kon worden gemaakt van de bijzondere verklaring van geen bezwaar. Verweerder stelt zich bij nader inzien op het standpunt dat de verklaring van geen bezwaar van 8 november 2005, met gebruikmaking waarvan verweerder vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO heeft verleend voor de realisering van fase 1 van het kantoorgebouw, (mede) kan worden gezien als een ruimtelijk document waarmee door GS is ingestemd, als bedoeld in onderdeel A (specifieke verklaring van geen bezwaar) sub b van de Nota Regels voor Ruimte. In het kader van die procedure hebben GS volgens verweerder het totale project reeds beoordeeld.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van geen bezwaar van 8 november 2005 is verleend ten behoeve van het oprichten van fase I van het kantoorgebouw aan de [adres] achter [nummer] te [plaats A.]. Niet kan worden staande gehouden dat deze verklaring van geen bezwaar (mede) moet worden gezien als een specifieke verklaring van geen bezwaar voor de realisering van fase II van het bouwplan, dat nu aan de orde is. De veronderstelling dat het totale project reeds zou zijn beoordeeld bij de afgifte van de verklaring van geen bezwaar van 8 november 2005 maakt dit niet anders.
Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder niet bevoegd was op de voet van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling te verlenen.
Het beroep is derhalve gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd.
Voorts merkt de rechtbank nog op dat ook al zou deze verklaring van geen bezwaar wél betrekking hebben gehad op zowel fase I als fase II van het kantoorgebouw, sprake zou zijn geweest van een situatie waarin de verklaring van geen bezwaar is verleend voor één concreet project dat in twee fasen wordt uitgevoerd. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuurs-rechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 27 juni 2007 (LJN: BA8133) maakt de rechtbank op dat de specifieke verklaring van geen bezwaar juist geen betrekking mag hebben op een concreet project. De verklaring is naar het oordeel van de Afdeling niet een aanwijzing van een categorie van gevallen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Awb.
Daarnaast heeft de Afdeling in genoemde uitspraak overwogen dat voor een categorie-aanwijzing als bedoeld in dat artikellid geldt dat deze overeen-komstig artikel 136, tweede lid, van de Provinciewet is bekendgemaakt.
Ter zitting is gebleken dat de verklaring van geen bezwaar van
8 november 2005 niet overeenkomstig artikel 136, tweede lid, van de Provinciewet is bekendgemaakt.
Derhalve was verweerder hoe dan ook niet bevoegd op de voet van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling te verlenen.
Verweerder wordt in de door eiser gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een beroepschrift)
1 punt wordt toegekend.
Beslissing
De rechtbank ’s-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat de gemeente Westland aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 141,-, vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,-, welk bedrag de gemeente Westland aan eiser moet vergoeden.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. C.J. Waterbolk, mr. J.M. Ghrib en mr. J.L.W. Aerts en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2007, in tegenwoordigheid van de griffier drs. A.C.P. Witsiers.