ECLI:NL:RBSGR:2007:BD0109

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/6848 ev
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland om ontheffingen te verlenen van de Flora- en Faunawet in het belang van volksgezondheid en openbare veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 november 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting De Faunabescherming en het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. De eiseres, Stichting De Faunabescherming, heeft bezwaar gemaakt tegen de ontheffingen die verweerder aan elf bedrijven in het havengebied van Rotterdam heeft verleend op basis van de Flora- en Faunawet. Deze ontheffingen zijn verleend in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid, omdat de aanwezigheid van nestelende en broedende meeuwen op de terreinen van de ontheffinghouders een gevaar zou vormen voor de veiligheid van werknemers en de uitvoering van werkzaamheden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontheffingen zijn verleend onder voorwaarden en dat de openbare veiligheid in het geding is. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, dat er geen gevaarlijke situaties optreden en dat beveiligingsmedewerkers de schrikreacties van werknemers kunnen tegengaan, verworpen. De rechtbank oordeelt dat de ontheffingen in redelijkheid zijn verleend, omdat de aanwezigheid van meeuwen leidt tot schrikreacties die persoonlijke ongevallen kunnen veroorzaken. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de ontheffingen niet in strijd zijn met de Vogelrichtlijn, omdat de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselveiligheid andere gebieden als speciale beschermingszones heeft aangewezen.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank ‘s-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nrs. AWB 07/6848, 07/6849, 07/6850, 07/6851, 07/6852, 07/6853, 07/6854, 07/6855, 07/6856, 07/6857 en 07/6858 BESLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
Stichting De Faunabescherming, gevestigd te Amstelveen, eiseres,
en
het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, verweerder.
Derde partijen (ontheffinghouders):
Huntsman Holland B.V.
LBC Rotterdam B.V.
Caldic Chemie B.V.
Shell Nederland Raffinaderij B.V.
Vopak Terminal Europoort B.V.
Eastman Chemical Europoort B.V.
Vopak Terminal Botlek Zuid
Maasvlakte Olie Terminal N.V.
Europees Massagoed Overslag (EMO) B.V.
Akzo Nobel Polymer Chemicals B.V.
Lyondell Chemie B.V.
Ontstaan en loop van het geding
In de periode februari - juni 2007 heeft verweerder aan elf bedrijven in het havengebied van Rotterdam op hun verzoek ontheffing verleend als bedoeld in artikel 68, onder a, van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw). De ontheffingen zijn verleend onder voorwaarden en gelden voor de periode tot en met 18 maart 2010.
Tegen deze ontheffingen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluiten van 20 juli 2007, verzonden 1 augustus 2007, en van 7 augustus 2007, verzonden 10 augustus 2007, heeft verweerder op de bezwaren beslist.
Tegen deze besluiten heeft eiseres bij brief van 14 augustus 2007, ontvangen 15 augustus 2007, beroep ingesteld. Eiseres heeft verzocht om versnelde behandeling.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 9 november 2007.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door A.P. de Jong en H.H. Niesen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. ir. H.C.A.M. Vermeulen en M.L. de Koning.
De derde partij Shell Nederland Raffinaderij B.V. heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mr. M.G.J. Maas-Coymans, advocaat te Rotterdam.
De andere derde partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. A.A. Freriks, advocaat te Breda.
Motivering
1. De rechtbank dient, in het licht van de daartoe aangevoerde gronden, te beoordelen of de na bezwaar op onderdelen gewijzigde ontheffingen, in rechte kunnen standhouden.
2. Tot versnelde behandeling is besloten omdat eiseres had aangevoerd dat het van belang is dat de uitspraak ruim voor het moment van nestelen van de meeuwen op de broedlocaties, te weten voor februari 2008, bekend wordt gemaakt en de andere partijen geen bezwaar hebben gemaakt tegen een versnelde behandeling.
3. Voor zeven van de elf bedrijven heeft de ontheffing, na bezwaar, betrekking op 1) het opzettelijk verontrusten van de kleine mantelmeeuw, stormmeeuw en zilvermeeuw in de periode voorafgaand aan de broedperiode van deze meeuwensoorten 2) het zoeken, rapen, uit het nest nemen, beschadigen en vernielen van eieren van de kleine mantelmeeuw, stormmeeuw en zilvermeeuw binnen een straal van 50 meter van aanwezige installaties, leidingen en gebouwen en 3) het verwijderen van nesten van kleine mantelmeeuw, stormmeeuw en zilvermeeuw binnen een straal van 50 meter van aanwezige installaties, leidingen en gebouwen.
Voor het erts- en kolenoverslagbedrijf EMO B.V. heeft de ontheffing genoemd onder 1 mede betrekking op de inzet van jachtvogels (havik en slechtvalk). Voor Huntsman Holland B.V. en LBC Rotterdam B.V. heeft de ontheffing slechts betrekking op de nrs. 1 en 2 voornoemd. Voor Caldic Chemie B.V. heeft de ontheffing alleen betrekking op nr. 2 voornoemd.
4. Ingevolge artikel 68, eerste lid, onder a, van de Ffw is verweerder bevoegd om in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid, het Faunafonds gehoord, ontheffing te verlenen van de verbodsbepalingen in - voor zover hier van belang - artikel 10 (opzettelijk verontrusten), artikel 11 (vernielen van nesten) en artikel 12 ( zoeken, rapen van eieren) wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
5. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder de gevraagde ontheffingen in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
5.1. In de bestreden besluiten heeft verweerder uitvoerig gemotiveerd dat de openbare veiligheid in het geding is. De rechtbank onderschrijft dit.
Aan de in het Beleidsplan Uitvoering Flora- en faunawet opgenomen voorwaarde dat een verklaring van de betreffende overheid overgelegd dient te worden waaruit het gevaar van de openbare veiligheid blijkt, is voldaan nu bij alle aanvragen een verklaring ter zake is overgelegd van de Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond. Het Faunafonds heeft, gezien het zwaarwegende belang van de openbare veiligheid, positief geadviseerd.
Verweerder heeft, met inachtneming van de navolgende overwegingen, aan het belang van de openbare veiligheid in redelijkheid doorslaggevend gewicht kunnen toekennen.
5.2. Niet is gebleken dat de gunstige staat van instandhouding van de soort door het gebruik van de ontheffingen wordt aangetast. Zoals verweerder terecht heeft gesteld gaat het om algemene meeuwensoorten die in grote aantallen voorkomen. Dat, zoals eiseres betoogt, de meeuwenpopulatie ten opzichte van vorige jaren niet verder is toegenomen, is onvoldoende om aan te nemen dat de soort wordt bedreigd. De ontheffingen zijn in die zin beperkt dat het zoeken, rapen en verwijderen van nesten en eieren alleen is toegestaan binnen een -kritische- zone van 50 m van installaties, leidingen en gebouwen. Daarnaast heeft verweerder aangegeven dat de meeuwenproblematiek een meer planmatige aanpak behoeft, aangezien het verlenen van ontheffingen op grote schaal op termijn gevolgen kan hebben voor een gunstige staat van instandhouding van de soort. In afwachting van de in gang gezette ontwikkelingen voor een dergelijk beheersplan is de geldigheidsduur van de ontheffingen beperkt tot en met 18 maart 2010.
5.3. Aan de ontheffingen is voorts de voorwaarde verbonden dat beschreven dient te worden welke preventieve maatregelen zijn genomen teneinde te voorkomen of beperken dat meeuwen op kritische zones gaan broeden. Daarbij heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat op het moment dat meeuwen in de kritische zones gaan broeden, geen andere bevredigende oplossing meer mogelijk is.
Voldoende is aangetoond dat de openbare veiligheid in gevaar wordt gebracht door de aanwezigheid van nestelende en broedende meeuwen op de terreinen van de ontheffinghouders. Daarbij gaat het niet alleen om de veiligheid van hun individuele werknemers of van werknemers van bedrijven die diensten verlenen aan de ontheffinghouders, maar ook om de indirecte risico's. Aannemelijk is dat aanvallen, waaronder schijnaanvallen, van meeuwen leiden tot schrikreacties die persoonlijke ongevallen tot gevolg kunnen hebben of waardoor (onderhouds)werkzaamheden niet of niet adequaat kunnen worden verricht.
De stelling van eiseres dat niet is aangetoond dat daadwerkelijk gevaarlijke situaties optreden en dat die kunnen worden voorkomen door personen bij de uitoefening van hun werkzaamheden te laten vergezellen door medewerkers die hun veiligheid moeten bewaken, volgt de rechtbank niet. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat die beveiligingsmedewerkers bij een (schijn)aanval een psychische reactie zoals een schrikreactie kunnen tegengaan. Voorts hebben de ontheffinghouders er op gewezen dat de inzet van beveiligingsmedewerkers een niet aanvaardbare kostprijsverhoging per product zal meebrengen.
5.4. Met betrekking tot het argument van eiseres dat het Rotterdamse havengebied als grootste broedkolonie van kleine mantelmeeuwen had moeten worden aangewezen als speciale beschermingszone op grond van artikel 4, tweede lid, van de Vogelrichtlijn bij gebreke waarvan verweerder op grond van artikel 4, vierde lid, van de Vogelrichtlijn passende beschermingsmaatregelen had moeten nemen, overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals verweerder terecht heeft gesteld heeft de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselveiligheid natuurgebieden op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 aangewezen als speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogelrichtlijn. Het Rotterdamse havengebied behoort daar niet toe. De discussie daarover valt buiten het bestek van deze beroepsprocedure. In de Ffw zijn alle van nature op het Europees grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie voorkomende soorten als beschermde inheemse diersoort aangemerkt. Van de in de Ffw opgenomen verbodsbepalingen kan verweerder, mits aan de daarvoor geldende voorwaarden zoals de gunstige staat van instandhouding van de soort is voldaan, ontheffing verlenen. Het argument dat verweerder de ontheffingen heeft verleend in strijd met de Vogelrichtlijn kan dan ook niet worden gevolgd.
5.5. Op grond van het vorenstaande overweegt de rechtbank dat verweerder na afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid aan de betrokken bedrijven de bestreden ontheffingen te verlenen.
5.6. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
5.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
Verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. G.P. Kleijn en in het openbaar uitgesproken op
15 november 2007, in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.M. van der Meide.