ECLI:NL:RBSGR:2007:BD0042
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van besluit parkeervergunning in Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 november 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 5 juli 2005, waarbij een gebied in Den Haag werd aangewezen voor betaald parkeren en parkeren met een parkeervergunning. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat zijn belang niet bijzonder en individueel was ten opzichte van andere bewoners die ook door het besluit werden geraakt. De rechtbank stelde vast dat bezoekers de mogelijkheid hadden om buiten het gebied te parkeren en van daaruit naar hun bestemming te lopen.
De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van de eiser terecht niet-ontvankelijk was verklaard door verweerder. De rechtbank volgde de redenering van verweerder dat het betaald parkeren een belasting is waarop de Algemene wet inzake rijksbelastingen van toepassing is, en dat het invoeren van betaald parkeren op grond van artikel 26 van de Awr is uitgezonderd van bezwaar en beroep. De rechtbank oordeelde verder dat de uitbreiding van het parkeergebied voor de eiser begunstigend was, waardoor ook dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard kon worden.
De rechtbank concludeerde dat het besluit van verweerder was gebaseerd op de Verordening parkeerbelastingen 1992 en dat de bevoegdheid om belasting te heffen voortvloeit uit de Gemeentewet. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.