ECLI:NL:RBSGR:2007:BC9949

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/6547 AW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een ambtenaar wegens betrokkenheid bij handel in illegale goederen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage op 28 september 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van een ambtenaar, verzoeker, die met onmiddellijke ingang was geschorst door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag. De schorsing was gebaseerd op aanwijzingen dat verzoeker betrokken was bij de handel in digitale decoders, wat mogelijk een ernstige schending van de plichten als ambtenaar inhield. Tijdens een gesprek op 22 augustus 2007 met het Bureau Integriteit Nederlandse Gemeenten (BING) werd verzoeker geconfronteerd met deze beschuldigingen. Hij ontkende aanvankelijk, maar gaf later toe dat hij enkele decoders had verkocht aan collega's. De voorzieningenrechter oordeelde dat de schorsing een ordemaatregel was en dat de betrokken belangen door verweerder in redelijkheid waren afgewogen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er voldoende aanwijzingen waren voor de schorsing en dat het belang van de dienst de schorsing vorderde, vooral gezien het lopende onderzoek naar de rol van verzoeker. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, waarbij de voorzieningenrechter benadrukte dat de beslissing niet bindend was voor de bodemprocedure. De uitspraak bevestigde dat de schorsing en de ontzegging van toegang tot de werkplek gerechtvaardigd waren, gezien de ernst van de beschuldigingen en het belang van het onderzoek.

Uitspraak

Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
Reg. nr. AWB 07/6547 AW
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:84
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
ter zake van het besluit van 23 augustus 2007 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, verweerder, waarbij is besloten verzoeker met onmiddellijke ingang op grond van artikel 8:15:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Den Haag (ARG) met behoud van bezoldiging te schorsen, naar verwachting ten minste tot [datum] 2007. Voorts is besloten verzoeker met onmiddellijke ingang op grond van artikel 15:1:19 van het ARG de toegang te ontzeggen tot de kantoren, werkplaatsen en andere arbeidsterreinen van de gemeente Den Haag voor de duur van de schorsing.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 27 augustus 2007 bij verweerder bezwaar gemaakt. Bij brief van 31 augustus 2007 heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is op 21 september 2007 ter zitting behandeld.
Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A. Gharbaran als zijn raadsvrouw. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. H.M. van der Geest-Snijders en [...].
I. Beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling van het onderhavige verzoek uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1 Verzoeker is aangesteld als ploegchef van de [...]-ploeg bij de dienst [dienst], afdeling [afdeling], van de gemeente Den Haag.
2.2 Tijdens een gesprek op 22 augustus 2007 is verzoeker door het Bureau Integriteit Nederlandse Gemeenten (BING) geconfronteerd met het vermoeden dat hij betrokken is bij 'handel op de werkvloer'.
2.3 Tijdens een gesprek op 23 augustus 2007 heeft verweerder verzoeker medegedeeld dat hij met onmiddellijke ingang wordt geschorst. Verzoeker is daarbij in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze hierop kenbaar te maken.
2.4 Bij besluit van 23 augustus 2007 heeft verweerder verzoeker met onmiddellijke ingang geschorst, naar verwachting tot [datum] 2007, en hem voor de duur van deze schorsing de toegang tot de gebouwen dan wel werkterreinen van de gemeente Den Haag ontzegd.
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat binnen het onderzoek van BING naar vermeende handel in invalidenparkeerkaarten en overige goederen binnen de dienst [dienst], [afdeling], aanwijzingen zijn gekregen dat verzoeker hierbij is betrokken. Tijdens een gesprek op 22 juli 2007 met BING en nadien met het Hoofd [...] heeft eiser toegegeven dat hij enkele decoders heeft verkocht aan collega's/ondergeschikten. De herkomst van de decoders is volgens BING en verweerder onduidelijk. Of er iets illegaals speelt kan momenteel (nog) niet worden gesteld. Wel is er reden voor verder onderzoek. Verzoeker wordt derhalve geschorst.
4. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij een zeer goede staat van dienst heeft en dat hij gedurende zijn dienstverband van tweeëntwintig jaren nimmer in opspraak is geraakt. Binnen de dienst [afdeling] gaan over hem geruchten rond, welke bijzonder schadelijk zijn voor zijn positie als leidinggevende. Verzoeker acht de onzekere periode van de schorsing en de eventuele verlenging daarvan ongewenst. Niet valt in te zien dat een dergelijke lange periode nodig is voor nader onderzoek inzake de aankoop van decoders door verzoeker en enkele collega's. Verzoeker stelt dat hij de contact- en adresgegevens betreffende de aanschaf van de decoders direct heeft doorgegeven aan BING. Niet valt in te zien waarom verzoeker zijn dienst niet kan hervatten. Hierdoor wordt het onderzoek van zijn werkgever niet belemmerd. Het is verzoeker niet duidelijk op welke gronden verweerder tot zijn besluit is gekomen. Enerzijds wordt gebruik gemaakt van een ernstige ordemaatregel en wordt hem de toegang ontzegd tot de gebouwen dan wel werkterreinen van de gemeente, anderzijds is er geen bezwaar dat hij cursussen van de werkgever volgt, ook al komt hij daarbij in contact met collega's. Voorts heeft verzoeker aangevoerd dat van een deugdelijke belangenafweging geen sprake is geweest, dat hij niet op een correcte wijze is gehoord omtrent het voornemen tot schorsing en dat betwijfeld wordt dat verweerder op de hoogte is van de relevante feiten en omstandigheden. Verzoeker heeft een uiteenzetting gegeven van de verkoop van digitale decoders en aangegeven dat het ging om een eenmalig voorval. Van heling en/of diefstal is geen sprake geweest. Er zijn onvoldoende feitelijke en juridische gronden aanwezig die een schorsing rechtvaardigen. Evenmin valt in te zien op basis waarvan besloten is om hem de toegang tot de kantoren te ontzeggen. Niet is onderbouwd dat het belang der dienst met de onderhavige schorsing is gediend. Verzoeker stelt dat de verkoop van decoders een privé-aangelegenheid is geweest en dat verweerder daar geen bemoeienis mee hoeft te hebben. Een schorsing is slechts op zijn plaats indien hierdoor de normale uitvoering van de werkzaamheden in het gedrang komt. Hiervan is geen sprake.
5.1 Ingevolge artikel 8:15:1, eerste lid, aanhef en onder d van de ARG kan verweerder de ambtenaar schorsen wanneer het belang van de dienst dit vordert.
5.2 In artikel 8:15:1, tweede lid van de ARG is bepaald dat het schorsingsbesluit in ieder geval bevat:
a. een aanduiding van het tijdstip waarop de schorsing ingaat;
b. een nauwkeurige aanduiding van de in het eerste lid bedoelde omstandigheid of omstandigheden welke tot de schorsing aanleiding heeft of hebben gegeven;
c. een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de duur van de schorsing.
5.3 Op grond van artikel 15:1:19 van de ARG kan door of namens verweerder aan de ambtenaar de toegang tot de kantoren, werkplaatsen of andere arbeidsterreinen, dan wel het verblijf aldaar worden ontzegd.
Met betrekking tot de schorsing
6. Een schorsingsbesluit als voormeld draagt een discretionair karakter en dient door de voorzieningenrechter terughoudend te worden getoetst. Beoordeeld moet worden of verweerder in redelijkheid tot het oordeel kon komen dat het belang van de dienst de schorsing van verzoeker vorderde en, zo ja, of verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid kon besluiten van zijn bevoegdheid tot schorsing gebruik te maken.
De voorzieningenrechter overweegt dat de onderhavige schorsing een ordemaatregel is. Dit brengt met zich dat de feiten en omstandigheden welke tot de schorsing aanleiding hebben gegeven nog niet behoeven vast te staan. Voldoende is dat er ernstige aanwijzingen zijn dat die feiten of omstandigheden zich hebben voorgedaan, alsmede dat het belang van de dienst de schorsing uitdrukkelijk vordert.
7.1 De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat in het bestreden besluit de indruk wordt gewekt dat verweerder aanwijzingen heeft gekregen dat verzoeker ook betrokken is (geweest) bij de handel in invaliden-parkeerkaarten. Ter zitting heeft verweerder te kennen gegeven dat verzoeker niet wordt verdacht van betrokkenheid bij de handel in invalidenparkeerkaarten. Verzoeker wordt alleen verdacht van handel in (illegale) goederen. Deze onjuistheid in de motivering behoeft evenwel niet tot een toewijzing van de voorziening te leiden, nu dit in de te nemen beslissing op bezwaar kan worden hersteld.
7.2 Van het op 22 augustus 2007 door BING gehouden gesprek met verzoeker is een geluidsopname gemaakt. Het betreffende gespreksverslag is een weergave van deze geluidsopname. Verzoeker heeft in zijn brief van
13 september 2007 aan BING medegedeeld dat hij zich in hoofdlijnen kan vinden in de inhoud van het gespreksverslag. Verzoeker heeft daarbij aangegeven dat de aanschaf van decoders slechts één maal in het verleden heeft plaatsgevonden.
7.2.1 Uit voornoemd gespreksverslag blijkt onder meer het volgende. Verzoeker heeft aanvankelijk aangegeven dat hij zelf niet heeft gehandeld in digitale ontvangers/decoders. Na confrontatie met het feit dat meerdere verklaringen voorhanden zijn dat verzoeker wel zou hebben gehandeld in decoders, heeft verzoeker aangegeven dat hij privé in decoders heeft gehandeld, maar niet op het werk. Verzoeker heeft daarbij medegedeeld dat het meer dan twee jaar geleden heeft gespeeld. Vervolgens is verzoeker geconfronteerd met het feit dat meerdere verklaringen voorhanden zijn dat verzoeker ook op het werk digitale decoders zou hebben verkocht, dat het niet alleen in het verleden is gebeurd, maar dat het ook nu nog zou plaatsvinden. Verzoeker heeft daarop medegedeeld dat dit niet juist is.
Na de confrontatie met de omstandigheid dat vernomen is dat tot maart 2007 decoders zijn verkocht, heeft verzoeker medegedeeld dat het sinds vorig jaar niet meer aan de orde is.
Verzoeker heeft aanvankelijk aangegeven dat hij alleen decoders heeft geleverd aan collega's uit zijn eigen ploeg. Vervolgens is hij er mee geconfronteerd dat in ieder geval één collega, te weten [X]., ten tijde van de verkoop van de decoder niet in zijn eigen ploeg zat. Verzoeker heeft verklaard dat hij aan collega's heeft medegedeeld dat zij bij hem decoders konden aanschaffen. Deze mededeling deed hij niet in het openbaar. Ook werd hij benaderd door geïnteresseerde collega's omdat zij via anderen hadden vernomen dat hij decoders verkocht.
Met betrekking tot de herkomst van de decoders heeft verzoeker verklaard dat hij ze van een neef heeft gekocht. Zijn neef heeft zou op legale wijze een aantal decoders met korting hebben kunnen aanschaffen bij een winkel in [plaats]. Tijdens het gesprek met verzoeker heeft een medewerker van BING de neef van verzoeker telefonisch benaderd. Tijdens dit telefoon-gesprek heeft de neef van verzoeker medegedeeld dat hij niet weet waarom verzoeker heeft verklaard dat hij decoders bij hem heeft afgenomen. De neef deelde mede dat verzoeker zijn spullen elders betrok. Vervolgens heeft verzoeker in het bijzijn van de medewerkers van BING telefonisch contact opgenomen met zijn neef, waarbij verzoeker heeft gerefereerd aan de decoders die hij van zijn neef heeft afgenomen. De neef heeft vervolgens bevestigend gereageerd. Vervolgens heeft een medewerker van BING het telefoongesprek overgenomen en heeft verzoekers neef verklaard dat hij ongeveer tien decoders met korting heeft aangeschaft bij een winkel in [plaats].
Uit voornoemd gespreksverslag blijkt voorts dat de decoders na verloop van tijd uitvielen en dat deze door verzoeker met behulp van een apparaat met een modemkabel werden geupdate.
7.2.2 De voorzieningenrechter overweegt, gelet op voornoemd gespreksverslag, dat verzoeker in antwoord op relevante vragen aanvankelijk heeft ontkend en dat hij eerst na confrontatie met voorhanden zijnde verklaringen heeft aangegeven dat hij wel betrokken is geweest bij handel in decoders. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat op grond van het feit dat de neef van verzoeker eerst in tweede instantie een verklaring omtrent de herkomst van de decoders heeft afgelegd en dat, gelet op de wijze waarop verzoeker de decoders opnieuw activeert, aanwijzingen bestaan dat de decoders niet legaal zijn verkregen. Er bestaan derhalve ernstige aanwijzingen die een verdenking dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim rechtvaardigen.
Dat verzoeker zich overvallen heeft gevoeld door het gesprek met BING kan aan het voorgaande niet afdoen. Het houden van een gesprek, zonder dat verzoeker zich daar gedurende langere tijd op heeft kunnen voorbereiden, is inherent aan het houden van een onderzoek zoals hier aan de orde.
7.2.3 Verweerder heeft aangegeven dat het belang van de dienst de schorsing vordert. Er vindt onderzoek plaats naar de rol van verzoeker bij de handel in decoders. Lopende dit onderzoek wordt de aanwezigheid van verzoeker op het werk niet gewenst geacht. Hierbij speelt mee dat in de loop van het onderzoek al enkele malen is gebleken dat het onderzoek werd belemmerd doordat medewerkers met elkaar hebben gesproken over de inhoud van de interviews met BING en de vragen die aan hen zijn gesteld.
De voorzieningenrechter acht hiermee het belang van de dienst afdoende gemotiveerd.
7.2.4 De voorzieningenrechter is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat verweerder zich terecht bevoegd heeft geacht om verzoeker te schorsen.
Ter zitting is gebleken dat aan verzoeker toestemming is verleend om in [...] 2007 een cursus te volgen, waarbij hij in contact kan komen met een collega-ploegchef van zijn afdeling en met ambtenaren van andere diensten, zoals de [...]. Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat verzoeker direct na het schorsingsgesprek met bedoelde collega-ploegchef heeft gesproken. Deze omstandigheid vormde voor verweerder geen aanleiding om verzoeker de cursus niet te laten volgen. De voorzieningenrechter acht de omstandigheid dat verzoeker met deze collega in contact kan komen niet zodanig dat het afbreuk kan doen aan verweerders standpunt dat het dienstbelang vergt dat aanwezigheid van verzoeker op de werkvloer niet wenselijk wordt geacht. Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die leiden tot het oordeel dat aan verzoekers persoonlijke belangen een zwaarder gewicht dient te worden toegekend dan aan het hierboven uiteengezette organisatiebelang.
7.2.5 Met betrekking tot de aanduiding van de duur van de schorsing heeft verweerder ter zitting te kennen gegeven dat de schorsing in principe duurt voor de duur van het onderzoek. De datum van [datum] 2007 is gegeven als indicatie. De voorzieningenrechter overweegt in dit kader dat de duur van de schorsing niet langer mag zijn dan door het dienstbelang wordt gevorderd. Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat BING naar verwachting over een week een nader gesprek zal hebben met verzoeker om hem te confronteren met nieuwe verklaringen en dat BING vervolgens een rapport zal uitbrengen met daarin de vastgestelde feiten. De voorzieningen-rechter is van oordeel dat verweerder afdoende heeft aangegeven dat het onderzoek in ieder geval tot [datum] 2007 zijn beslag zal nemen.
Voornoemde aanduiding van de duur van de schorsing wordt derhalve in beginsel niet ontoelaatbaar geacht.
7.2.6 Voor zover verzoeker meent dat de hoorplicht, zoals neergelegd in artikel 4:8 van de Awb is geschonden, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Verweerder heeft op 23 augustus 2007 een gesprek gevoerd met verzoeker, waarbij verzoeker zijn zienswijze naar voren heeft kunnen brengen. Verweerder heeft hierbij mogen uitgaan van de bevindingen van BING tijdens het gesprek van 22 augustus 2007. Niet gebleken is dat aan verzoeker de in artikel 4:8 van de Awb vervatte waarborgen zijn onthouden.
7.2.7 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder, na afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de hem toekomende discretionaire bevoegdheid om over te gaan tot schorsing van verzoeker.
Met betrekking tot de ontzegging van de toegang tot arbeidsterreinen van de gemeente Den Haag
8. De voorzieningenrechter begrijpt, gelet op hetgeen verweerder ter zitting heeft medegedeeld, dat niet beoogd is om verzoeker de toegang te ontzeggen tot publieke diensten van de gemeente, die gevestigd zijn in andere gebouwen of terreinen dan waar verzoeker zijn werkplek heeft. Deze onduidelijkheid in de motivering behoeft evenwel niet tot een toewijzing van de voorziening te leiden, nu dit in de te nemen beslissing op bezwaar kan worden hersteld.
9.1 Verweerder heeft aangegeven dat het belang van de dienst de ontzegging van de toegang tot de gebouwen of terreinen waar verzoeker zijn werkplek heeft vordert. Toelating van verzoeker tot de werkvloer zou het onderzoek mogelijk frustreren. De voorzieningenrechter acht hiermee het belang van de dienst afdoende gemotiveerd.
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die leiden tot het oordeel dat aan verzoekers persoonlijke belangen een zwaarder gewicht dient te worden toegekend dan aan het hierboven uiteengezette organisatiebelang.
9.2 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder, na afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de hem toekomende discretionaire bevoegdheid om verzoeker de toegang tot de aan zijn werk gerelateerde gebouwen of terreinen te ontzeggen.
10. Het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb komt mitsdien niet voor inwilliging in aanmerking.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
II. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
Wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. E.S.G. Jongeneel, als voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2007, in tegenwoordigheid van de griffier, A.J. Faasse - van Rossum.