ECLI:NL:RBSGR:2007:BC9640

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/3084 VPB
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van verliezen op effectenportefeuille in vennootschapsbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 1 november 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X. B.V.], eiseres, en de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder, over de aftrekbaarheid van verliezen op een effectenportefeuille voor de vennootschapsbelasting. Eiseres had een aanslag vennootschapsbelasting ontvangen voor het jaar 1999, waarbij de belastbare winst was vastgesteld op nihil, omdat een deel van het over 1998 vastgestelde verlies was verrekend. Eiseres stelde dat het verlies op de portefeuille LED volledig toerekenbaar was aan haar, terwijl verweerder betoogde dat het verlies niet aftrekbaar was omdat het niet voor rekening van eiseres kwam, maar van de Stichting die de portefeuille beheerde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Stichting, die als bewaarder van effecten optrad, zelfstandig en voor eigen rekening en risico handelde. De rechtbank oordeelde dat het verlies op de portefeuille LED niet voor rekening van eiseres kwam, maar voor rekening van de Stichting. Dit leidde tot de conclusie dat het verlies niet in mindering kon worden gebracht op de belastbare winst van eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, waarmee de uitspraak van de inspecteur werd bevestigd.

De uitspraak is van belang voor de interpretatie van de aftrekbaarheid van verliezen in de vennootschapsbelasting, vooral in situaties waarin een derde partij, zoals een stichting, betrokken is bij de transacties. De rechtbank benadrukte dat de economische eigendom en de juridische structuur van de betrokken entiteiten cruciaal zijn voor de beoordeling van de aftrekbaarheid van verliezen.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/3084 VPB
Uitspraakdatum: 1 november 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X. B.V]., gevestigd te [Z.], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst te [P.], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 1999 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd op basis van een belastbare winst van ƒ 537.875 (€ 244.077). Omdat tegelijk met het opleggen van de aanslag bij beschikking een deel van het over 1998 vastgestelde verlies met de belastbare winst is verrekend, is de aanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag van nihil.
1.2 Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 maart 2006 de aanslag gehandhaafd, zij het dat de belastbare winst nader is vastgesteld op ƒ 522.875. Bij uitspraak op bezwaar van 15 april 2006 heeft verweerder de beschikking verliesverrekening dienover-eenkomstig aangepast.
1.3 Tegen de uitspraak op het bezwaar van 6 maart 2006 heeft eiseres bij brief van 23 maart 2006, ontvangen bij de rechtbank op 24 maart 2006, beroep ingesteld. Bij brief van 3 mei 2006, ontvangen bij de rechtbank op 4 mei 2006, heeft eiseres het beroep gemotiveerd.
1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2007 te Den Haag.
Namens eiseres is [...] daar verschenen, bijgestaan door [B.]. Namens verweerder is [...] verschenen, bijgestaan door [...].
1.6 Ter zitting is tevens het beroep van eiseres betreffende de aanslag voor het jaar 1998, procedurenummer AWB 06/3083 VPB, behandeld. Al hetgeen is aangevoerd en overgelegd in die zaak, wordt ook geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in deze zaak.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1 Eiseres is opgericht in 1984 en houdt zich - kort weergegeven - bezig met het adviseren bij en beheren van beleggingen en het deelnemen in en financieren van ondernemingen. Eiseres heeft een geplaatst kapitaal van ƒ 52.000, verdeeld in gewone aandelen A en B en preferente aandelen A en B. Eén aandeel van ƒ 100 nominaal is in handen van de Stichting Administratiekantoor [X.] (hierna: het Administratiekantoor), de andere aandelen zijn in handen van de heer [B.]
2.2 Eiseres is enig aandeelhoudster van [L. BV]. [L.] is bestuurder van eiseres en volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Haaglanden luidt haar bedrijfsomschrijving "Beheren en administreren van vermogensbestanddelen t.b.v. derden; het deelnemen in, het voeren van directie over andere ondernemingen". Eiseres en [L.] zijn een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet). Bestuurder en enige werknemer (directeur) van [L.] is [B.], die daarvoor een salaris ontvangt.
2.3 [L.] is bestuurder van de Stichting [B.] Family Trust (hierna: de Stichting). De Stichting is opgericht in 1997 en heette tot 24 februari 2000 Stichting ’t [M.]. De Stichting is gevestigd te [plaats] en heeft ten doel “het uitsluitend optreden als bewaarder van effecten, welke eigendom zijn van derden alsmede het uitoefenen van het stemrecht verbonden aan deze aandelen en alle overige rechten. De Stichting is bevoegd - namens alle eigenaren van de effecten en op hun uitdrukkelijke verzoek - de betrokken aandelen in onderpand te geven tot zekerheid voor hetgeen de eigenaren van de effecten aan de bank verschuldigd zijn".
2.4 In de jaarrekeningen 1997, 1998 en 1999 van de Stichting worden drie portefeuilles gepresenteerd: de portefeuille LED, de portefeuille FAB en de portefeuille Speciality Fund. Met gebruikmaking van een aan de portefeuille LED gekoppelde bankrekening bij [bank A.] verrichtte de Stichting risicovolle transacties op de Financiële Termijnmarkt Amsterdam (hierna: FTA) waarvan de resultaten werden geboekt ten bate of ten laste van de portefeuille LED. Voor het uitvoeren van deze transacties zijn de Stichting en [Bank A.] op 11 november 1997 een schriftelijke overeenkomst aangegaan. De artikelen 4 en 5 van de bij deze overeenkomst behorende bepalingen, waarin de Stichting en [Bank A.] worden aangeduid als respectievelijk “de Cliënt” en “de Bank”, luiden als volgt:
4. “De Cliënt bevestigt dat hij op de hoogte is van de risico’s voor hem verbonden aan handel in financiële termijncontracten en dat hij ervoor instaat dat hij mogelijke verliezen die voor hem voortvloeien uit het handelen in financiële termijncontracten kan dragen.
5. De Bank verplicht zich in opdracht van de Cliënt op eigen naam, al of niet door bemiddeling van derden aangesloten bij de FTA, financiële termijncontracten te kopen of te verkopen, ingenomen posities te sluiten en af te rekenen, alles voor rekening en risico van de Cliënt, overeenkomstig het Reglement voor de FTA en de Algemene Voorwaarden, behoudens het hierna
bepaalde. De Cliënt verplicht zich aan de Bank provisies te betalen welke in verband hiermee verschuldigd zijn.”
2.5 Op de balansen van de Stichting per 31 december 1997 en 31 december 1998 staan twee bankrekeningen bij [Bank A.], rekeningnummers [1] en [2]. Rekeningnummer [1] heeft op 31 december 1997 een saldo van ƒ 25.348 debet en op
31 december 1998 van ƒ 211.624 credit. Rekeningnummer [2] heeft op 31 december 1997 een saldo van ƒ 27.305 debet en op 31 december 1998 van ƒ 3.036.592 debet. Op 31 december 1999 was het saldo van rekeningnummer [1] € 610 credit en van rekeningnummer [2] € 1.941 credit.
2.6 In 2002 heeft verweerder bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld, waarvan op 7 september 2004 een rapport (hierna: het controlerapport) is uitgebracht dat in kopie tot de gedingstukken behoort. In het controlerapport is onder meer het volgende vermeld.
"4.3 Resultaat effectentransacties
(...)
In 1997 en 1998 heeft de heer [B.] ten laste van [X.] Beheer BV en via de Stichting ’t [M.] voor omvangrijke bedragen effecten/optieposities ingenomen, alsmede gespeculeerd met futures. Deze posities werden door [Bank A.] gefinancierd (negatief lopende bankrekeningen). De heer [B.] is tot 01-10-1998 directeur geweest bij [Bank A.] NV.
(... )
Het verlies van [L.] BV 1998 is in de administratie terechtgekomen middels een memoriaalboeking:
Verlies aandelen 3.087.318
Aan Fonds ’t [M.] 3.087.318
(... )
4.3.1.1 portefeuille LED
Uit de bankrekeningnr. [2] blijkt een groot aantal transacties, voornamelijk terzake van optieposities en futures. Aandelenposities worden nagenoeg niet ingenomen. De aan- en verkopen gaan op krediet van de [Bank A.].
De stortingen van de participanten komen nadat een groot aantal transacties hebben plaatsgevonden:
(...)
- Storting van [L.] bankrek [3]/dat 29-10-1997 200.000
- Storting van [L.] bankrek [3]/dat 29-10-1997 200.000
- Uitkering aan [L.] bankrek [3]/dat 29-12-1997 250.000
(...)
[L.] blijft enig donateur met een storting van fl. 150.000,--.
(...)
In boekjaar 1998 leidt portefeuille LED een verlies van fl. 3.087.318
Het verlies portefeuille LED is volledig ten laste gebracht van het resultaat van de fiscale eenheid [X.] Beheer BV.
(...)
In 1999 is portefeuille LED passief. In dat boekjaar boekt Stichting ’t [M.] een negatief resultaat van € 39.685 (rentelasten). Dit resultaat is ten laste van het resultaat van [L.] gebracht."
2.7 De winst- en verliesrekening 1999 van [L.] vermeldt onder meer een resultaat (verlies) op effectentransacties van ƒ 87.454. Deze post betreft de onder 2.6 vermelde rentelasten van de Stichting van € 39.685, welke is verantwoord binnen de portefeuille LED.
2.8 Voor de heffing van vennootschapsbelasting heeft eiseres voor het jaar 1999 een belastbare winst aangegeven van ƒ 426.716. Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder het belastbare bedrag verhoogt met een correctie voor autokosten van ƒ 15.000, een correctie voor kosten van een werkkamer van ƒ 8.705 en met het bedrag van het onder 2.7 vermelde verlies op effectentransacties. Het belastbare bedrag is aldus vastgesteld op ƒ 537.875. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder de correctie van de autokosten teruggenomen en het belastbare bedrag nader vastgesteld op ƒ 522.875.
2.9 Eiseres heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is gedagtekend 2 juni 2003 en door verweerder ontvangen op 4 juni 2003. Per brief van 2 maart 2005 heeft eiser het bezwaar gemotiveerd en daarbij geconcludeerd dat de belastbare winst moet worden vastgesteld op ƒ 426.716 en dat een juiste verliesbeschikking moet worden genomen.
2.10 Op 6 maart 2006 heeft verweerder uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag gedaan. Per brief aan eiseres van eveneens 6 maart 2006 heeft verweerder een toelichting gegeven op de door hem nog te nemen beslissing op het bezwaar tegen de beschikking verliesverreke-ning. De laatste alinea van deze brief luidt als volgt:
"Wanneer u het niet eens bent met mijn beslissing kunt u in beroep gaan bij de recht-bank. Over enkele weken ontvangt u de uitspraak via Apeldoorn. Op die uitspraak is aangegeven bij welke rechtbank u in beroep kunt gaan. Deze brief is een toelichting op die uitspraak."
2.11 Op 15 april 2006 heeft verweerder uitspraak gedaan op het bezwaar tegen de beschikking verliesverrekening.
2.12 Bij brief van 23 maart 2006 is eiseres in beroep gekomen bij de rechtbank. In het beroepschrift is onder meer het volgende vermeld:
“Hierbij wordt namens [X. B.V]., (...) beroep ingesteld tegen de hierbij in afschrift aangehechte uitspraak d.d. 6 maart 2006 van de Belastingdienst (...) op het bezwaarschrift dat op 2 juni 2003 is verzonden.”
2.13 Bij brief van 3 mei 2006, door de rechtbank ontvangen op 4 mei 2006, heeft eiseres het beroep gemotiveerd. In dit geschrift concludeert eiseres dat de belastbare winst dient te worden vastgesteld op ƒ 435.421 en dat een nieuwe, daarmee overeenstemmende, beschikking verliesverrekening moet worden genomen.
3. Geschil
3.1 In geschil is of het beroep uitsluitend de aanslag betreft dan wel tevens de beschikking verliesverrekening. Voorts is in geschil of verweerder het in 1999 geleden verlies, de rentelasten, op de “portefeuille LED” ter grootte van ƒ 87.454 (€ 39.684) terecht niet in aftrek heeft toegelaten. Meer specifiek is in geschil of dit verlies voor rekening komt van [L.] en daarmee behoort tot de belastbare (negatieve) winst van eiseres of dat dit voor rekening komt van de Stichting, dan wel van [B.] in privé. De correcties autokosten en kosten werkkamer zijn niet in geschil.
3.2 Ter motivering van haar standpunt heeft eiseres aangevoerd dat [L.] in 1999 100 procent van de economisch eigendom had van de portefeuille LED en dat de Stichting, conform haar doelstelling, slechts optrad als bewaarder van de effecten ten behoeve van een derde. Het verlies op de portefeuille LED is volgens eiseres daarom volledig toerekenbaar aan [L.].
3.3 Verweerder stelt primair dat het beroep uitsluitend de aanslag betreft. Ter adstructie voert hij het volgende aan. Eiseres heeft tijdig beroep ingesteld tegen de uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag, maar heeft geen beroep ingesteld tegen de uitspraak op het bezwaar tegen de beschikking verliesverrekening. Omdat de aanslag is opgelegd naar een belastbaar bedrag van nihil en dus niet kan worden verminderd, is het beroep reeds daarom ongegrond.
Voor het geval de rechtbank van oordeel mocht zijn dat het beroep ook moet worden geacht te zijn gericht tegen de uitspraak op het bezwaar tegen de beschikking verliesverrekening, stelt verweerder zich subsidiair op het standpunt dat het verlies op de portefeuille LED niet aan [L.] kan worden toegerekend. Verweerder heeft daartoe het volgende aangevoerd. Er was geen overeenkomst tussen de Stichting en eiseres is waaruit volgde dat de Stichting namens eiseres mocht handelen, laat staan speculatieve transacties voor haar mocht afsluiten. Als het verlies op de portefeuille LED al niet voor rekening komt van de Stichting, moet dit worden toegerekend aan [B.] in privé, omdat niet [L.], maar uiteindelijk [B.] door [Bank A.] voor het verlies aansprakelijk is gesteld. Indien het verlies wel aan [L.] moet worden toegerekend, is het niettemin niet aftrekbaar omdat met het uitvoeren van de trans-acties het zakelijke belang van de onderneming van [L.] niet was gediend. De trans-acties zijn slechts uitgevoerd ter bevrediging van de behoefte tot speculeren van haar (uiteindelijke) aandeelhouder [B.].
3.4 Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uit-spraak op bezwaar en tot wijziging van de beschikking verliesverrekening waarbij het verrekende bedrag nader wordt vastgesteld op ƒ 435.420 oftewel € 197.584.
3.5 Verweerder concludeert, primair en subsidiair, tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 In de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag heeft verweerder uitvoerig gemotiveerd waarom zijns inziens het verlies op de portefeuille LED niet aftrekbaar is. Per brief aan eiseres van 6 maart 2006 heeft verweerder uiteengezet was zijn uitspraak op het bezwaar tegen de beschikking verliesverrekening zou zijn en heeft verweerder de gronden voor de niet-aftrekbaarheid van het transactieverlies vrijwel letterlijk herhaald. Naar het oordeel van de rechtbank mist de uitspraak op bezwaar van 15 april 2006 zelfstandige betekenis naast de uitspraak op bezwaar van 6 maart 2006. In de uitspraak van 6 maart 2006 ligt immers reeds de gegrondverklaring van het bezwaar tegen de beschikking verliesverrekening besloten. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de uitspraak op bezwaar van 6 maart 2006 moet worden aangemerkt als de uitspraak op zowel het bezwaar tegen de aanslag als het bezwaar tegen de beschikking verliesverrekening. Omdat de uitspraak op bezwaar van 6 maart 2006 aan het beroepschrift is gehecht en in het beroepschrift ook uitdrukkelijk naar deze uitspraak is verwezen, is het beroep, naar het oordeel van de rechtbank, gericht tegen zowel de aanslag als tegen de beschikking verliesverrekening. Het beroepschrift is tijdig ingediend en is in zoverre ontvankelijk. Ook overigens zijn geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is.
4.2 Bij uitspraak van heden op het beroep van eiseres tegen de jegens haar genomen verliesbeschikking voor het jaar 1998, procedurenummer AWB 06/3083 VPB, heeft de rechtbank beslist dat het in 1998 geleden verlies op de portefeuille LED voor het overgrote deel niet voor rekening komt van [L.] maar van de Stichting, die weliswaar een met eiseres gelieerde, maar niettemin zelfstandige, voor eigen rekening en risico handelende, rechtspersoon is. De rechtbank heeft daarbij onder meer overwogen dat de termijntransacties werden gefinancierd met een door [Bank A.] aan de Stichting verstrekt krediet, dat ultimo 1998 was opgelopen tot ruim ƒ 3 miljoen en dat uit de stukken van het geding en hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd, niet is gebleken dat [L.] op enigerlei wijze voor deze schuld kon worden aangesproken. Uit hetgeen onder 2.6 is vermeld, kan worden opgemaakt dat het in 1999 geleden verlies op de portefeuille LED uit niets anders bestaat dan uit de rente over de bankschuld van de Stichting aan [Bank A.]. De rechtbank is daarom van oordeel dat ook het in 1999 geleden verlies niet voor rekening van [L.], maar van de Stichting komt, zodat het niet in mindering kan komen op het belastbare bedrag van eiseres. Het gelijk is dus aan verweerder.
4.3 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 1 november 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. van Leijenhorst, mr. G.J. Ebbeling en mr. E.J.W. Heithuis in tegenwoordigheid van H. van Lingen, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.