ECLI:NL:RBSGR:2007:BC9322

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/3791 MAWKMA
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding opleidingskosten schoonheidsspecialiste door militaire ambtenaar

In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiseres, een militaire ambtenaar, en de Commandant der Zeestrijdkrachten over de afwijzing van haar verzoek om vergoeding van opleidingskosten voor de opleiding tot schoonheidsspecialiste. Eiseres had op 21 augustus 2006 verzocht om restitutie van de kosten verbonden aan deze opleiding, maar haar verzoek werd op 28 november 2006 afgewezen. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar ook dit bezwaar werd ongegrond verklaard door verweerder op 21 maart 2007. Eiseres stelde hiertegen beroep in bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 10 december 2007 uitspraak gedaan. De kern van het geschil was of de afwijzing van de vergoeding van opleidingskosten in rechte stand kon houden. Verweerder had bij de beoordeling van het verzoek gekeken naar de reeds genoten opleidingen van eiseres en haar aansluiting op de arbeidsmarkt in de burgermaatschappij. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat eiseres, gezien haar opleidingsniveau en werkervaring, in staat was om een passende baan te vinden na haar aanstelling bij de Koninklijke Marine. De rechtbank vond het niet onredelijk dat verweerder de opleiding tot schoonheidsspecialiste niet als doelmatig beschouwde, aangezien eiseres al relevante opleidingen had gevolgd die haar kansen op de arbeidsmarkt vergrootten.

Eiseres had aangevoerd dat de term 'doelmatig' verkeerd werd geïnterpreteerd door verweerder, maar de rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de vergoeding terecht was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 07/3791 MAWKMA
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[X], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
De Commandant der Zeestrijdkrachten, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Eiseres heeft op 21 augustus 2006 verzocht om restitutie van de kosten die zijn verbonden aan het volgen van de opleiding Schoonheidsspecialiste bij Esthetica opleidingen gevestigd te Breda. Het verzoek is vastgelegd in het verzoekenformulier van 28 augustus 2006.
Bij besluit van 28 november 2006 heeft verweerder het verzoek van eiseres afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 19 december 2006 bezwaar gemaakt. Eiseres is op 22 januari 2007 omtrent haar bezwaar gehoord.
Bij besluit van 21 maart 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 24 april 2007 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 30 oktober 2007 ter zitting behandeld.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde
mr. M.A. Billiet- de Jonge.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door P. Verkroost.
II. Motivering
1. In geschil is of het besluit van 21 maart 2007, waarbij de afwijzing van de door eiseres verzochte vergoeding van opleidingskosten is gehandhaafd, in rechte stand kan houden.
2. Eiseres is voor bepaalde tijd aangesteld bij het beroepspersoneel van de Koninklijke Marine (BBT) in de rang van korporaal.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres om vergoeding van de opleidingskosten afgewezen omdat zij op basis van de eerder gevolgde opleidingen Basisdiploma Personeelzaken en HBO Personeelsmanagement reeds een goede aansluiting heeft op de arbeidsmarkt.
4. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat verweerder de term doelmatig, zoals gebruikt in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Procedureregels KM bij de Regeling cursusfaciliteiten en studietoelage (2 VVKM 25) op een onjuiste wijze uitlegt. Volgens eiseres ziet de term doelmatig er op dat er sprake moet zijn van een studie met arbeidsmarktrelevantie, of met andere woorden, dat het aannemelijk is dat de betrokken militair na zijn of haar ontslag uit de militaire dienst ook daadwerkelijk een beroep in de gekozen studierichting zal ambiëren. Eiseres verwijst hierbij naar een uitspraak van deze rechtbank van 13 september 2004 (AWB 03/1247 MAWKMA). Voorts heeft eiseres aangevoerd dat de doelmatigheid van de betreffende opleiding ten onrechte afhankelijk wordt gesteld van reeds genoten opleidingen.
4.1. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling cursusfaciliteiten en studietoelage kan aan de militair met het oog op het volgen van een studie of opleiding in het belang van het uitoefenen van een beroep in de burgermaatschappij op zijn verzoek door het bevoegd gezag een tegemoetkoming in de daartoe noodzakelijk gemaakte kosten worden verleend.
5.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het 2 VVKM 25 moeten zowel de gekozen studierichting als de opleidingsmethode doelmatig worden geacht.
5.3. Het toekennen van een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling cursusfaciliteiten en studietoelage berust op een discretionaire bevoegdheid van verweerder, zodat de rechtbank het aan haar oordeel voorgelegde besluit terughoudend toetst. Bij die toetsing dient de rechtbank te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen, dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur daaronder begrepen.
5.4. Eiseres heeft tijdens haar dienstverband bij de Koninklijke Marine op eigen initiatief twee opleidingen op het gebied van personeelsmanagement gevolgd. Zij heeft de kosten voor beide opleidingen vergoed gekregen.
5.5. Verweerder heeft tot doel het bevorderen van de externe werkzekerheid van uitstromende BT-militairen, met andere woorden zorgdragen dat de BT-militairen met voldoende arbeidsmarktkwalificatie kunnen terugkeren op een baan in de burgermaatschappij.
Bij de beoordeling van het verzoek van eiseres om tegemoetkoming in de kosten voor de opleiding tot schoonheidsspecialiste heeft verweerder ondermeer gekeken naar de reeds genoten opleidingen en de aansluiting van eiseres op de arbeidsmarkt in de burgermaatschappij teneinde te bepalen of de opleiding als doelmatig diende te worden beschouwd. De rechtbank acht dit niet onredelijk. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres, gelet op het opleidingsniveau en de studierichting van de reeds genoten opleidingen en de door eiseres opgedane werkervaring, in staat wordt geacht na beëindiging van de aanstelling bij de Koninklijke Marine een passende baan te verkrijgen in de burgermaatschappij. Daarmee heeft verweerder de opleiding tot schoonheidsspecialiste niet doelmatig kunnen achten. Overigens heeft eiseres ook niet betwist dat zij een geschikte baan in de burgermaatschappij zou kunnen vinden met de opleidingen die zij reeds heeft gevolgd. De omstandigheid dat eiseres niet langer werk ambieert op het gebied van personeelszaken kan niet tot een ander oordeel leiden. De gevolgen van deze persoonlijke keuze heeft verweerder in redelijkheid voor rekening en risico van eiseres kunnen laten.
5.6. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt nu het feitencomplex in de door eiseres aangehaalde zaak aanmerkelijk verschilt van dat in haar zaak, zodat niet van gelijke gevallen kan worden gesproken.
6. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. C. Fetter en in het openbaar uitgesproken op
10 december 2007, in tegenwoordigheid van de griffier Y.E. de Loos.