4.4. De Toelichting bij het voormelde KB van 12 maart 2003 (hierna: de Toelichting) vermeldt onder meer het volgende:
"Met het nieuwe artikel 20a van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 wordt uitwerking gegeven aan artikel 6.17, tweede lid, laatste volzin, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Op grond van deze bepaling kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot de aard van de hulpmiddelen ter zake waarvan uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling in aanmerking kunnen worden genomen.
Mede uit de rapportage van de Interdepartementale werkgroep gehandicapten en chronisch zieken (op 18 juni 2001 door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangeboden aan de Vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid uit de Tweede Kamer blijkt dat de uitgaven voor andere dan farmaceutische hulpmiddelen een van de posten is waarover in de praktijk veel onduidelijkheid bestaat. Deze onduidelijkheid is reden geweest om met ingang van 1 januari 2002 aan artikel 6.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001 een tweede lid toe te voegen. In dat lid is in de eerste volzin bepaald dat als hulpmiddel mede wordt aangemerkt een middel dat de belastingplichtige in staat stelt tot het verrichten van een normale lichaamsfunctie waartoe hij zonder dat middel niet in staat zou zijn. Hieronder vallen bijvoorbeeld gehoorapparaten, brillen en protheses. Ook aanpassingen aan woningen en andere zaken kunnen onder omstandigheden tot de hulpmiddelen worden gerekend. In dit besluit worden ter zake op grond van de algemene lijnen in de jurisprudentie en beleidsregels op het gebied van hulpmiddelen enige criteria gesteld om tot een nadere verduidelijking en daarmee afbakening te komen. Met name een resolutie met betrekking tot het aanmerken van woningaanpassingen als hulpmiddel is hierbij van belang geweest. Bij het opstellen van de codificatie is de lijn in de jurisprudentie en beleidsbesluiten gevolgd. Voor zover de lijn in de jurisprudentie niet eenduidig was, zijn de belangen van de belastingplichtige over het algemeen voorop gesteld. Een en ander betekent enerzijds dat wanneer een uitgaaf voldoet aan de omschrijving en voorwaarden van het nieuwe artikel 20a van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 niet meer expliciet aangetoond behoeft te worden of ook wordt voldaan aan de omschrijving in artikel 6.17, tweede lid, eerste volzin, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Er is met andere woorden een onweerlegbaar vermoeden dat daaraan is voldaan. Anderzijds brengt de in artikel 6.17, tweede lid, opgenomen delegatiebevoegdheid ook mee dat regels kunnen worden gesteld. Concreet betekent dit dat woningaanpassingen die niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 20a van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001, niet meer kwalificeren als een hulpmiddel.
Een concept van dit besluit is gezonden naar de Tweede Kamer der Staten-Generaal, hetgeen heeft geleid tot een overleg op 6 november 2002 en een brief van mij van 11 november 2002, nr. WDB2002/00711, aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal met nadere informatie.
In onderdeel a van het nieuwe artikel 20a worden genoemd de aanpassingen van de woning, woonwagen, woonboot of aanhorigheden die vanwege een functiebeperking op medisch voorschrift zijn aangebracht. Een functiebeperking is een fysieke of psychische beperking. Indien de uitgaven neerslaan in een waardevermeerdering van de woning van enige omvang wordt de aftrek in zoverre beperkt. In verband daarmee is bepaald dat de aanpassingskosten niet in aftrek komen voor zover zij leiden tot een waardevermeerdering van de woning welke uitgaat boven tien procent van de aanpassingskosten. Aanpassingen die leiden tot een waardevermeerdering van de woning welke niet uitgaat boven tien procent van de aanpassingskosten zijn volledig aftrekbaar. Het vervangen van bijvoorbeeld een trapje naar de voordeur door een voor een rolstoel begaanbare oprit zal veelal niet leiden tot een waardevermeerdering van de woning en derhalve tot aftrek kunnen leiden. Datzelfde geldt voor een binnenshuis aangebrachte traplift. Bij een tegen de woning geplaatste liftschacht met binnenlift kan dat onder omstandigheden anders liggen. Afhankelijk van de wijze van uitvoering, de plaats waar de liftdeuren uitkomen (in een garage of op de slaapkamer dan wel in de hal) is een substantiële waardevermeerdering van de woning zeker denkbaar.
Voor hulpmiddelen worden in een groot aantal gevallen vergoedingen verstrekt door een ziektekostenverzekeraar, op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten of op grond van een andere regeling. Fiscaal relevant zijn de aanpassingskosten voor zover deze drukken, dat wil zeggen, de aanpassingen kosten na ontvangen of te ontvangen vergoedingen. Dit betekent dat wanneer de totale kosten van de aanpassing bijvoorbeeld € 10.000 bedragen en € 6000 vergoedingen is ontvangen, voor de fiscaliteit de aanpassingkosten € 4000 bedragen. Vervolgens dient er te worden nagegaan of een waardevermeerdering is opgetreden welke uitgaat boven tien procent van de fiscaal relevante aanpassingskosten. In dit voorbeeld is daarvan sprake als er een waardevermeerdering van meer dan € 400 is. Als er namelijk een waardevermeerdering van meer dan tien procent is opgetreden, blijft van de fiscaal relevante aanpassingskosten (in dit voorbeeld de € 4000) een gedeelte buiten aanmerking. Het gedeelte dat buiten aanmerking blijft is gelijk aan het bedrag waarmee de waardevermeerdering de tienprocentsdrempel te boven gaat (in dit voorbeeld is de drempel € 400). Wanneer in dit voorbeeld de waardevermeerdering van de woning € 2000 bedraagt blijft derhalve buiten aanmerking 2000 - 400 = € 1600. Bij de belastingplichtige in dit voorbeeld wordt in het desbetreffende jaar derhalve als hulpmiddel aangemerkt 4000 - 1600 = € 2400. Dit voorbeeld betreft een rekenvoorbeeld. In de praktijk zal er, afhankelijk van de aanpassing, waarschijnlijk geen discussie zijn tussen de Belastingdienst en de belastingplichtige over een waardevermeerdering van € 2000.
Mede gelet op de wijze waarop de waardevermeerdering is verdisconteerd behoeft geen afschrijving plaats te vinden; het uiteindelijk aftrekbare bedrag wordt in één keer in aanmerking genomen.
In mijn bovengenoemde brief van 11 november jl. is nog een drietal aanvullende voorbeelden opgenomen. Deze voorbeelden zijn hierna (...) weergegeven:
1. (...)
2. Dit voorbeeld betreft het, vanwege een functiebeperking en op medische indicatie, betegelen van een tuinpad om dit begaanbaar te maken voor een rolstoelgebruiker. De totale kosten van de aanpassing bedragen € 3000. Er wordt € 1000 vergoed. De drukkende (fiscaal relevante) aanpassingskosten bedragen derhalve € 2000. Het betegelen van het tuinpad zal wellicht ook enige algemene verbetering van het wooncomfort tot gevolg hebben, maar in de praktijk zal bij deze bedragen vanzelfsprekend geen discussie worden gevoerd over een waardestijging. Als hulpmiddel wordt derhalve aangemerkt € 2000.
3. Dit voorbeeld betreft het, vanwege een functiebeperking en op medische indicatie, aanbouwen van een extra slaap- en badruimte in verband met een ernstige spierziekte. De totale kosten van de aanpassing bedragen € 30.000. Er wordt € 16.000 vergoed. De drukkende (fiscaal relevante) aanpassingskosten bedragen € 14.000. Door de aanbouw stijgt de woning met € 10.000 in waarde. Dit is een waardestijging van meer dan 10% van de (drukkende) aanpassingskosten. Buiten aanmerking blijft in dit voorbeeld dus 10.000 - 1400 = € 8600. Als hulpmiddel wordt aangemerkt 14.000 - 8600 = € 5400. De belastingplichtige is zelf vrij een indicatie te geven van de omvang van de waardestijging. Wanneer de Belastingdienst deze indicatie in eerste instantie niet aannemelijk vindt (bijvoorbeeld in relatie tot de aanpassingskosten en de aard van de aanpassing) kan de belastingplichtige om nadere informatie worden gevraagd. Wanneer de Belastingdienst die nadere informatie niet bevredigend vindt, zal de Belastingdienst zulks aannemelijk moeten maken.
In onderdeel b van het nieuwe artikel 20a gaat het om zaken die specifiek ten behoeve van het functioneren van de chronisch zieke of gehandicapte worden aangeschaft of aangepast. Wanneer een zaak of een aanpassing van een zaak reeds onder onderdeel a van artikel 20a valt, is onderdeel b niet aan de orde. (...)"
Toelichting KB 12 maart 2003, Stb. 2003 nr. 112, V-N 2003/17.10.