Rechtbank ‘s-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
de Commandant der Landstrijdkrachten, verweerder.
I. Ontstaan en loop van het geding
Eiser heeft bij brief van 7 maart 2007 beroep ingesteld tegen het besluit van 30 januari 2007 waarbij verweerder zijn besluit van 12 september 2006 na bezwaar heeft gehandhaafd.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 30 oktober 2007 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. E.O. Hooning-Abbas.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.I. Biharie-Pronk.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
1.1. Eiser was voor onbepaalde tijd aangesteld bij het beroepspersoneel van de Koninklijke Landmacht.
1.2. Bij besluit van 8 maart 2002 heeft verweerder eiser met ingang van
11 februari 2002 de functie van Stafonderofficier Operationele Personeelszaken (met elco/bouwsteenvolgnummer 1012 CPHZ) bij de Stafstafcompagnie van de 13e Gemechaniseerde Brigade toegewezen voor de maximumduur van drie jaar. Per datum functietoewijzing is eiser bevorderd tot de rang van sergeant-majoor.
1.3. Als gevolg van het Project Herstructurering Personeelsdiensten Koninklijke Landmacht is de functie van Stafonderofficier Operationele Personeelszaken (met elco/bouwsteenvolgnummer 1012 CPHZ) met ingang van 1 maart 2003 op het niveau van adjudant-onderofficier vastgesteld.
Eiser was, gelet op het Loopbaanbeleid Onderofficieren, niet bevorderbaar tot de rang van adjudant-onderofficier en hij is derhalve van de functie ontheven. Om eiser te behouden voor de Staf en stafcompagnie van de 13e Gemechaniseerde Brigade is de functie die werd vastgesteld op het niveau van adjudant-onderofficier in de Organisatietabel en Autorisatiestaat (OTAS) voor vulling geblokkeerd onder gelijktijdige inbrenging van een BDOS-functie met een “uitgeklede” functiebeschrijving en daar aan gekoppeld het rangsniveau sergeant-majoor.
1.4. Bij besluit van 19 augustus 2003 is aan eiser, met zijn instemming, met ingang van 3 maart 2003 voor de duur van drie jaar de “uitgeklede” functie van Stafonderofficier Operationele Personeelszaken (met elco/bouwsteenvolgnummer 1012 CPKK) in de rang van sergeant-majoor toegewezen. Daarbij is als aanvangsdatum 11 februari 2002 aangehouden. Tegen dit besluit heeft eiser geen bezwaar gemaakt.
1.5. In verband met de overgang in april 2004 naar het nieuwe personeels registratiesysteem PeopleSoft is de toen door eiser vervulde functie in de organieke structuur opgenomen en is de geblokkeerde adjudantenfunctie (met elco/ bouwsteenvolgnummer 1012 CPHZ) komen te vervallen. Daarom is aan eiser het besluit van 28 mei 2004 uitgereikt.
1.6. Bij besluit van 28 mei 2004 is aan eiser met ingang van 7 mei 2004 functie van Statonderofficier Operationele Personeelszaken (met elco/bouwsteenvolgnummer 1012 CPKK) in de rang van sergeant-majoor toegewezen met als maximum duur functievervulling 1 september 2007. Daarbij is als aanvangsdatum 11 februari 2002 aangehouden. Tegen dit besluit heeft eiser geen bezwaar gemaakt.
1.7. Eiser heeft van de Commandant 13e Gemechaniseerde Brigade een vijftal waarnemingsbesluiten ontvangen waarin hem over de periode van 1 april 2003 tot 1 oktober 2004 een waarnemingstoelage voor de volledige waarneming van de functie van Stafonderofficier Operationele Personeelszaken (met elco/bouwsteenvolgnummer 1012 CHPZ) en over de periode van 1 oktober 2004 tot 1 oktober 2005 voor de volledige waarneming van de functie van Stafonderofficier Operationele Personeelszaken, met arbeidsplaatsnummer 60153, wordt toegekend. Over de periode 1 april 2003 tot 1 oktober 2005 heeft eiser de toegekende waarnemingstoelagen ontvangen.
Bij besluit van 3 april 2006 is aan eiser meegedeeld dat is vastgesteld dat er geen grondslag was voor toekenning van beide waarnemingstoelagen. Voorts is aan eiser meegedeeld dat de ten onrechte aan hem uitgekeerde bedragen niet zullen worden teruggevorderd.
1.8. Bij besluit van 12 september 2006 is eiser in het kader van het Legerplan 1496 met ingang van 1 september 2006 tot datum FLO de functie van Stafonderofficier Sectie S1 Brigade toegewezen. Aan deze functie is de rang van sergeant-majoor verbonden.
1.9. Bij het thans bestreden besluit van 30 januari 2007 heeft verweerder het besluit van 12 september 2006 gehandhaafd.
2.1. Eiser kan zich hiermee niet verenigen en voert daartoe - kort samengevat - het volgende aan. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte voorbij is gegaan aan de enige echt door eiser aangevoerde grond van bezwaar, namelijk dat hij vanaf februari 2002 altijd dezelfde werkzaamheden heeft verricht, aan welke werkzaamheden vanaf 1 maart 2003 de rang van adjudant-onderofficier is verbonden, en dat het in strijd met de rechtszekerheid is, dan wel onredelijk en onbillijk is om hem nu op papier deze sergeant-majoor functie toe te wijzen. Eiser heeft nog immer niet een functieomschrijving ontvangen.
2.2. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.1. Aan verweerder komt ter zake van functietoewijzing een discretionaire bevoegdheid toe. Het is vaste jurisprudentie dat de rechterlijke toetsing van besluiten waarbij een bestuursorgaan gebruik heeft gemaakt van een discretionaire bevoegdheid terughoudend dient te zijn. Bij die toetsing dient de rechtbank te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, waaronder de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
3.2. Beoordeeld dient te worden of verweerder in redelijkheid de functie van Stafonderofficier Sectie S1 Brigade in de rang van sergeant-majoor aan eiser heeft kunnen toewijzen.
3.3. Vast staat dat eiser met ingang van 1 maart 2003 is ontheven van de opgewaardeerde functie, omdat hij op dat moment niet bevorderingsgeschikt was. Daarmee staat tevens vast dat eiser nimmer geplaatst is (geweest) op de functie van stafonderofficier Operationele Personeelszaken met elco/bouwsteenvolgnummer 1012 CPHZ op het rangsniveau van adjudant- onderofficier. Eiser is immer geplaatst (geweest) op functies met bijbehorend rangsniveau van sergeant-majoor.
Daarnaast heeft de rechtbank bij uitspraak van 11 mei 2007 (AWB 06/3609 MAWKLA) het beroep van eiser, gericht tegen het besluit waarbij verweerder de afwijzing van eiser verzoek hem te bevorderen tot de naasthogere rang van adjudant-onderofficier heeft gehandhaafd, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in die zaak geoordeeld dat eisers verzoek om hem te bevorderen tot de naasthogere rang van adjudant-onderofficier moet worden opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van
19 augustus 2003, respectievelijk 28 mei 2004, waartegen eiser geen bezwaar heeft gemaakt er geen sprake was van nieuwe feiten en omstandigheden die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om van de besluiten terug te komen. Deze uitspraak staat in rechte vast, nu eiser daartegen geen hoger beroep heeft ingesteld.
Gelet op het vorenstaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat verweerder niet in redelijkheid tot zijn besluit van 12 september 2006 heeft kunnen komen. De functie van Stafonderofficier Sectie S1 Brigade betreft immers ook een functie in de rang van sergeant-majoor.
3.4. De omstandigheid dat eiser, naar zijn zeggen, vanaf februari 2002 altijd dezelfde werkzaamheden heeft verricht, maakt vorenstaande niet anders.
3.5. Evenmin leidt de omstandigheid dat eiser in de periode van 1 april 2003 tot 1 oktober 2005 waarnemingstoelagen heeft ontvangen, tot een andere conclusie. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat nog afgezien van de omstandigheid dat deze toelagen zonder grondslag en daarom ten onrechte aan eiser zijn toegekend om hem op enigerlei wijze te compenseren vanwege het feit dat eiser niet bevorderingsgeschikt was, aan het waarnemen van een functie geen recht op functietoewijzing kan worden ontleend.
3.6. De stelling van eiser dat hij geen functiebeschrijving heeft ontvangen, maakt, wat daar ook van zij, evenmin dat verweerder niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
4. Het beroep is derhalve ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. C. Fetter en in het openbaar uitgesproken op
10 december 2007, in tegenwoordigheid van de griffier Y.E. de Loos.