ECLI:NL:RBSGR:2007:BC8529

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/7122 WVG
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing woonvoorziening onder de Wet voorzieningen gehandicapten; beoordeling van de zevenjaarsregel

In deze zaak heeft eiser op 14 november 2005 een aanvraag ingediend voor een woonvoorziening op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). Deze aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft op 4 januari 2006 afgewezen. Eiser heeft bezwaar aangetekend, maar dit werd op 17 juli 2006 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser op 19 augustus 2006 beroep ingesteld. De zitting vond plaats op 9 oktober 2007, waarbij eiser aanwezig was, maar verweerder niet. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Wvg en de Verordening voorzieningen gehandicapten 2004 (Vvg).

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 06/7122 WVG
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats]
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Eiser heeft op 14 november 2005 een aanvraag voor een woonvoorziening ingevolge de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) ingediend. Deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 4 januari 2006 afgewezen.
Bij besluit van 17 juli 2006 heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Bij brief van 19 augustus 2006 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is op 9 oktober 2007 ter zitting behandeld. Daarbij is eiser ter zitting verschenen, bijgestaan door [...] als vervanger van zijn [gemachtigde]. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.
Motivering
Vooropgesteld wordt dat verweerder ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wvg, een zorgverplichting heeft met betrekking tot het verlenen van onder meer woonvoorzieningen. Verweerders gemeenteraad heeft die zorgplicht nader geconcretiseerd in de Verordening voorzieningen gehandicapten 2004 (hierna: Vvg). Of een gehandicapte in het kader van de Wvg voor een (woon)voorziening in aanmerking komt dient derhalve mede te worden beoordeeld op basis van de Vvg.
Artikel 2.18, eerste lid, van de Vvg kent een inperking van verweerders zorgplicht in die zin dat slechts eens per zeven jaar de kosten van eenzelfde woonvoorziening worden vergoed.
Verweerder heeft de afwijzing van de verzochte voorziening na heroverweging gehandhaafd, omdat slechts een maal in de zeven jaar eenzelfde woonvoorziening kan worden verleend en aan eiser in 2004 in het kader van de Wvg reeds een woonvoorziening is toegekend.
De rechtbank dient te beoordelen of verweerder, toepassing gevend aan artikel 2.18 eerste lid, van de Vvg, terecht de afwijzing van de gevraagde woonvoorziening heeft gehandhaafd.
De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
In 2004 heeft verweerder aan eiser een tegemoetkoming ingevolge de Wvg in de kosten van een stalling voor zijn scootmobiel toegekend. Het thans bestreden besluit betreft een tegemoetkoming in de kosten van een oplaadpunt voor eisers scootmobiel. In 2004 is een dergelijke tegemoetkoming, hoewel aangevraagd, niet verleend. Waarom dat destijds niet is gebeurd laat zich niet meer achterhalen, temeer nu verweerder ter zitting niet aanwezig was om hierover te kunnen verklaren. Zonder nadere toelichting valt echter niet in te zien waarom toewijzing van de in geding zijnde voorziening zou betekenen dat aan eiser binnen 7 jaar nadat een eerdere woonvoorziening is verleend, eenzelfde woonvoorziening zou worden verstrekt.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op het onjuiste standpunt gesteld dat artikel 2.18, eerste lid, van de Vvg aan toekenning van de gevraagde woonvoorziening in de weg stond. Verweerders verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 december 2001 (JSV 2002, 39) leidt in ieder geval niet tot een ander oordeel. Zowel de in genoemde uitspraak besproken casus als het onderhavige beroep betreft de toepassing van de zogeheten zevenjaarsregel. De meeste gemeenten hebben in hun verordeningen met het oog op het verstrekken van woonvoorzieningen zo'n regel opgenomen. Onderling verschillen de desbetreffende regels nog wel eens van elkaar. Zo ook in het onderhavige geval. Artikel 2.6 van de in genoemde uitspraak van toepassing zijnde Vvg ziet ongeclausuleerd op alle woonvoorzieningen waarvan de noodzaak tot het treffen ervan het gevolg is van een verhuizing waar op grond van ergonomische beperkingen geen aanleiding toe bestaat. In die gevallen wordt een woonvoorziening maximaal eenmaal in de 7 jaar verleend. Verweerders zevenjaarsregel kent in artikel 2.18, eerste lid, van de Vvg, wel een clausulering in zoverre dat in beginsel slechts eenmaal in de 7 jaar eenzelfde woonvoorziening wordt verstrekt, maar beperkt zich niet tot uitsluitend die gevallen waarin sprake is van een (medisch niet noodzakelijke) verhuizing. In dat opzicht is artikel 2.18 van de Vvg ruimer dan artikel 2.6 van de desbetreffende gemeentelijke verordening in de genoemde uitspraak.
Gelet op de inhoudelijke verschillen van de hiervoor genoemde gemeentelijke verordeningen, kan naar het oordeel van de rechtbank aan genoemde uitspraak geen argumenten worden ontleend voor een zodanig ruime interpretatie van het in artikel 2.18, eerste lid, van de Vvg gehanteerde begrip "eenzelfde woonvoorziening", dat daaronder ongeclausuleerd alle woonvoorzieningen kunnen worden begrepen, zoals verweerder heeft betoogd.
Vervolgens stelt de rechtbank vast dat er voor verweerders standpunt dat er geen financiële tegemoetkoming kan worden verstrekt, indien de kosten het gevolg zijn van een verhuizing waarvoor geen medische noodzaak bestaat, in de Vvg geen grondslag kan worden gevonden. Niet in het door verweerder genoemde artikel 2.18, eerste lid, van de Vvg noch in het tweede lid, onder a, van die bepaling, zoals verweerder in zijn verweerschrift heeft aangegeven. In artikel 2.18, tweede lid, van de Vvg wordt juist ruimte geboden om van de zevenjaarsregel van het eerste lid af te wijken in die gevallen waarin verweerder een nieuwe woonvoorziening wel noodzakelijk acht.
Om een (woon)voorziening ingevolge de Wvg te mogen weigeren, zal de grond waarop dat gebeurt nadrukkelijk in de Vvg moeten zijn geregeld. De in het kader van artikel 2, eerste lid, laatste zin, van de Wvg, vereiste duidelijkheid met betrekking tot hetgeen gehandicapten van verweerder aan voorzieningen mogen verwachten, brengt dat naar het oordeel van de rechtbank mee. Anders dan in de aangehaalde uitspraak in artikel 2.6 van de desbetreffende verordening het geval was, heeft verweerder in de Vvg met betrekking tot een medisch niet noodzakelijke verhuizing niets geregeld.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit niet in overeenstemming met de Vvg is genomen en dat de afwijzing van eisers aanvraag op onjuiste gronden is gehandhaafd. Het bestreden besluit zal wegens strijd met de wet worden vernietigd.
Wellicht ten overvloede overweegt de rechtbank dat gezien het voorgaande in de Vvg niet langer een grond valt aan te wijzen waarop verweerder eiser de gevraagde woonvoorziening zou kunnen blijven weigeren.
Het beroep is gegrond.
Nu eiser geen gebruik heeft gemaakt van professionele rechtshulp en evenmin is gebleken van kosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen, is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 17 juli 2006;
draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen;
bepaalt dat de gemeente Delft als rechtspersoon aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 38,00, vergoedt.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. M.C.J.A Huijgens in het openbaar uitgesproken op 20 november 2007, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Goederee.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,
Verzonden op: