ECLI:NL:RBSGR:2007:BC8527

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06 / 8062 WAO
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de zorgvuldigheid van medische beoordelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 september 2007 uitspraak gedaan over de intrekking van een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Eiser ontving een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts onzorgvuldig was uitgevoerd. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat er geen informatie was ingewonnen bij de behandelend artsen, wat leidde tot een onvolledig medisch onderzoek. De rechtbank had eerder, op 21 maart 2006, al geoordeeld dat de medische beoordeling niet voldeed aan de zorgvuldigheidseisen, en verweerder was opgedragen om een nieuw besluit te nemen.

In de procedure die volgde, heeft verweerder opnieuw de uitkering van eiser ingetrokken, maar de rechtbank oordeelde dat ook dit besluit niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelde vast dat de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende gegevens had verzameld over de klachten van eiser, omdat er geen informatie was opgevraagd bij de behandelende specialist. De rechtbank benadrukte dat een medisch oordeel inzake arbeids(on)geschiktheid gebaseerd dient te zijn op een volledig en zorgvuldig onderzoek.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser. De rechtbank stelde dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiser betaalde griffierecht moest vergoeden. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 06 / 8062 WAO
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], [woonplaats]
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluiten van 31 januari 2005 heeft verweerder de aan eiser krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekende uitkering, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en de uitkering krachtens de Toeslagenwet (TW), met ingang van 21 maart 2005 ingetrokken.
Bij besluit van 9 juni 2005 heeft verweerder de hiertegen door eiser gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 maart 2006 heeft deze rechtbank het door eiser hiertegen ingediende beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit van 9 juni 2005 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen.
Bij besluit van 4 september 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiser wederom ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 5 oktober 2006, ingekomen bij de rechtbank op 10 oktober 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 19 februari 2007 heeft verweerder nadere rapportages
ingediend.
Het beroep is op 22 augustus 2007 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. A.H. Westendorp, advocaat te Den Haag. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.H. Langguth.
Motivering
Eiser ontving een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100 %.
Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser op 21 maart 2005, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat hij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de voor hem geselecteerde functies. Vergelijking van de mediane loonwaarde van die functies met het maatmanloon levert volgens verweerder geen verlies aan verdiencapaciteit op.
Bij uitspraak van 21 maart 2006 heeft de rechtbank geoordeeld dat
de medische beoordeling onzorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft in deze uitspraak overwogen dat eiser niet door de verzekeringsarts is onderzocht en er ook geen informatie is opgevraagd bij de behandelende artsen. Er bestond derhalve aanleiding om aan te nemen dat de opgestelde functionele mogelijkheden lijst (FML) de beperkingen van eiser onvoldoende weergeeft.
Naar aanleiding van de vorengenoemde uitspraak heeft verweerder aan de bezwaarverzekeringsarts verzocht eiser te onderzoeken.
Uit het rapport van 26 juni 2006 blijkt dat eiser door de bezwaarverzekeringsarts op 8 mei 2006 lichamelijk is onderzocht. Tevens heeft deze arts, alvorens te stellen dat hij zich met de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) zoals door de verzekeringsarts op 7 december 2004 is vastgesteld kan verenigen, dossierstudie verricht en informatie ingewonnen bij de huisarts van eiser. Uit het rapport blijkt dat de huisarts op twee informatieverzoeken niet heeft gereageerd.
Het zorgvuldigheidsbeginsel brengt mee dat een medisch oordeel inzake
arbeids(on)geschiktheid gebaseerd dient te zijn op een volledig en voldoende zorgvuldig onderzoek. Het niet inwinnen van informatie bij de behandelend arts of artsen kan meebrengen dat het onderzoek niet aan deze eis
voldoet. Het niet inwinnen van deze informatie brengt echter niet zonder meer in alle gevallen mee dat het onderzoek onvoldoende zorgvuldig is. In het onderhavige geval is er naar het oordeel van de rechtbank wel reden aan te nemen dat het medisch onderzoek zonder informatie van de behandelend specialist onvolledig is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bezwaarverzekeringsarts door zijn anamnese en onderzoek onvoldoende gegevens over de klachten van eiser kunnen verzamelen. Van belang hierbij is dat de huisarts van eiser geen gegevens heeft verstrekt aan de bezwaarverzekeringsarts. Gelet hierop had het op de weg van de bezwaarverzekeringsarts gelegen om informatie op te vragen bij de behandelend psychiater en uroloog. Ter zitting heeft eiser naar voren gebracht dat hij door de afdeling urologie is doorverwezen voor therapie naar een bekkenbodemspecialist en dat deze therapie een onderdeel is van de afdeling urologie en dat de bezwaarverzekeringsarts hiervan op de hoogte was. Derhalve wordt de stelling van verweerder, dat de bezwaarverzekeringsarts wellicht geen informatie heeft opgevraagd bij de specialist omdat eiser op dat moment uitbehandeld zou zijn, door de rechtbank niet gevolgd.
Gelet op het vorenstaande voldoet het medische component niet aan de daaraan te stellen eisen.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Gezien het bovenstaande komt de rechtbank niet meer toe aan de
arbeidskundige component van het besluit.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd.
Verweerder wordt in de door eiser gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting 2 punten worden toegekend, €322,-- per punt.
Aangezien ter zake van dit beroep een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van het bedrag van de proceskosten te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 38,-, vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,-, welk bedrag het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier moet vergoeden.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. C.F. de Lemos Benvindo en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2007, in tegenwoordigheid van de griffier J.A. de Kievit-Tempels.