RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/8267/IB/PVV
Uitspraakdatum: 4 september 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X.], wonende te [Z.], eiser,
de inspecteur van de Belastingdienst te [P.], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ([aanslagnummer]) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van fl. 138.130 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van fl. 12.405.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 oktober 2005 het belastbare inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op fl. 133.885.
1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 14 november 2005, ontvangen bij de rechtbank op 16 november 2005, beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2007 te 's-Gravenhage. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [...]
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Eiser is per 1 juli 1996 aangesteld in de functie van staflid bij de afdeling Gynaecologie-Obstetrie bij het [ziekenhuis]. De functie oefende hij in dienstbetrekking uit.
2.2. Eiser nam in het onderhavige jaar als commanditair vennoot deel in onder meer de commanditaire vennootschappen [C.V. I] en [C.V. II]. In [C.V. I] nam hij deel voor fl. 25.000 en in [C.V. II]. voor fl. 50.000 (hierna: de participaties). Eiser heeft de participaties gefinancierd met leningen.
2.3. Eiser heeft aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van fl. 1.620 negatief. Dit negatieve bedrag is opgebouwd uit de volgende posten:
winst uit onderneming: fl. 172.317 -/-
loon: fl. 232.755
inkomsten eigen woning: fl. 37.737 -/-
premies voor lijfrenten: fl. 17.066 -/-
premies voor periodieke uitkeringen: fl. 7.255 -/-
fl. 1.620 -/-
Voorts heeft eiser in de aangifte als scholingsuitgaven een bedrag van fl. 10.000 vermeld. Bij de aangifte heeft eiser geen berekening of toelichting gevoegd waaruit blijkt hoe het bedrag aan verlies uit onderneming is opgebouwd. Eiser heeft met betrekking tot het in aftrek gebrachte bedrag van fl. 10.000 een aantal kopieën van afschriften van zijn bankrekeningen en van facturen tot een bedrag van fl. 6.033 betreffende het jaar 2001 overgelegd.
2.4. Bij brief van 2 maart 2005 deelt eiser verweerder het volgende mee:
"Naar aanleiding van uw brief van 3 februari 2005 ontvangt u hierbij de aanvullende gegevens over 2001.
Ad Inkomen uit werk en woning (box 1)
Winst uit onderneming:
jaaropgaven van de diverse CV's als afzonderlijke CV's te beschouwen."
Voorts is in deze brief een overzicht van de hoogte van eisers schulden per 31 december 2001 opgenomen (in guldens). Dit overzicht vermeldt onder meer:
"[Bank A.] Doorlopend krediet - 74.987, 38
Rekening courant [Bank B.] - 45.605, 59"
2.5. De winst die eiser ter zake van zijn participatie in [C.V. I] in 2001 heeft genoten bedroeg fl. 5.307 (€ 2.408) negatief en de winst die eiser ter zake van zijn participatie in [C.V. II]. heeft genoten bedroeg fl. 3.548 (€ 1.610). Eiser vermeldt in de aan verweerder gezonden "Fiscale Jaaropgaven 2001" inzake [C.V. I] en [C.V. II]. als rente,
verschuldigd in 2001 over de leningen aangegaan in verband met de aankoop van de participaties, respectievelijk € 862 en € 2.132. Volgens deze opgaven hebben met betrekking tot de beide
participaties geen aflossingen op de leningen plaatsgevonden.
2.6. Verweerder heeft in zijn brief van 28 april 2005 aan eiser medegedeeld:
"Inkomen uit werk en woning (box 1)
Winst uit onderneming
In de aangifte heeft u een bedrag als verlies aangegeven van f -172.317. Hoe u dit bedrag berekend heeft is mij niet duidelijk. Daarom ben ik uitgegaan van de door u ingezonden jaaropgaven van de
diverse c.v.'s.
U neemt deel in de volgende c.v.'s:
- [Bank B.] Film c.v.
- [C.V. I]
- [C.V. II]
- [C.V. III]
Voor de drie scheepvaart-cv's is de berekening van de maximumverliesbepaling naar mijn mening niet juist uitgevoerd. Bij de toets maximumverliesbepaling is opgenomen dat indien de uitkomst een
negatief getal is, dat dit bedrag als bijtelling overgebracht dient te worden naar de rubriek winst uit onderneming. In de rubriek winst uit onderneming heeft u dit bedrag niet als bijtelling
genoteerd maar als aftrekpost. De door u berekende winst bedraagt na vorenstaande het volgende:
- [C.V. I]: f 14.062
- [C.V. II].: f 15.968
- (...)
Aan te geven verlies uit verschillende c.v.'s bedraagt f -/- 4.628. Door u is in de aangifte f -/- 172.317 verwerkt, correctie derhalve f 167.689."
2.7. In zijn brief van 22 mei 2005, waarin hij reageert op de in 2.6. genoemde brief, merkt eiser niets op over de correctie op het aangegeven verlies.
2.8. Bij brief van 3 juni 2005 heeft verweerder aangekondigd bij de regeling van de aanslag diverse correcties te zullen doorvoeren, waaronder een verhoging van de winst uit onderneming met fl.
167.689 en het schrappen van de aftrek van scholingsuitgaven ad fl. 10.000.
2.9. In zijn bezwaarschrift van 9 augustus 2005 tegen de onderhavige aanslag (dagtekening 30 juni 2005) schrijft eiser onder meer:
(...)
"In de brief van 3 juni 2005 geeft u een bedrag aan van f +167.689, - aan als winst uit onderneming. De onderneming is een film en drie scheepvaart CV'S. Het door mij opgegeven bedrag bedroeg een
negatief bedrag van - f 172317,- Uit de fiscale jaaropgave van [C.V. I] wordt een winst uit onderneming opgegeven van - f 18.514 jaar 2000. In 2001 was volgens opgave de winst uit
onderneming - f 5307. Dit bedrag is akkoord bevonden door de belastingdienst Arnhem. De fiscale winst uit onderneming van [C.V. II] was f 3548,-.
(...)
Hierbij verzoek ik u de door mij opgegeven en in het dossier gedokumenteerde bedrag van de scheeepvaart C.V. volgens aangifte over te nemen."
2.10. In zijn brief van 19 september 2005 schrijft verweerder aan eiser:
"Winst: commanditaire vennootschappen
(...) Daarom treft u hieronder de, naar mijn mening, juiste berekeningen aan. (...)
[C.V. I] (bedrag in € / bedrag in fl.)
3a
Winst uit de participatie -2408 / -5307
rente verschuldigd in 2001 over de lening 862 / 1900 -
-3270 / -7206
Bij; bijtelling a.g.v. maximumverliesbepaling 9651 + 21268 +
6381 14062
[C.V. II] (bedrag in € / bedrag in fl.)
3a
Winst uit de participatie 1610 / 3548
rente verschuldigd in 2001 over de lening 2132 / 4698
- 522 / - 1150
Bij: bijtelling a.g.v. maximumverliesbepaling 7768 / 17118 +
7246 / 15968
15968
totaal -8873
door u aangegeven -172317
correctie: 163444
Voorts is in deze brief vermeld:
"Uit bovenstaande berekening blijkt dat het bij vraag 3a aan te geven verlies f 8.873 bedraagt. Bij de aanslagregeling is rekening gehouden met een verlies van f 4.628. Ik zal alsnog rekening
houden met een verlies van f 8.873 in plaats van f 4.628."
2.11. In zijn brief van 6 oktober 2005 schrijft eiser aan verweerder:
"Hierbij dank ik u voor uw informatie in uw brief van 19 september 2005. U geeft aan dat ik bij de invulinstructies meerdere fouten heb gemaakt. Bij controleren van de gegevens heb ik gezien dat
ik ook de bedragen van gedeeltelijk aflossen van de lening van de deelname in de [C.V. I] ad
f 22.500 (€ 10.210) en van de deelname in de [C.V. II] ad f 15.000 (€ 6.806) niet in de berekening heb opgenomen. De lening was via de rekening courant bij [Bank B.] en is hierop ook afgelost.
(...)
Buiten de door u aangegeven correctie van f 8873, - verzoek ik u ook rekening te houden met de aflossing."
Bij deze brief heeft eiser gecorrigeerde 'jaaropgaven' 2001 van [C.V. I] en [C.V. II]. gevoegd. Voorts heeft hij bij deze brief twee kopieën van afschriften van rekening NLG
25.13.83.520 bij [Bank B.] gevoegd waarin staat vermeld:
"omschrijving valutadatum debet (af) credit (bij)
Binnenlands betalingsverkeer
Bijschrijving betaling
- P [bankrekening 1] [eiser] 29-09-2001 22.500,00
BETALINGSKENM. AFLOSSING"
"omschrijving valutadatum debet (af) credit (bij)
Binnenlands betalingsverkeer
Bijschrijving betaling
- P [bankrekening 1] [eiser] 10-11-2001 15.000,00
BETALINGSKENM. FA LDO AANVULLIN"
2.12. In zijn beroepschrift van 14 november 2005 vermeldt eiser:
"ad aflossing van leningen voor de aankoop van de participaties in [C.V. I] CV en [C.V. II]:
- De belasting inspecteur geeft aan dat uit de door mij meegezonden bescheiden enkel en alleen blijkt dat het rekening-courant krediet wordt afgelost dan wel dat het saldo wordt aangevuld. Er
blijkt nergens uit dat deze debet-stand ook ontstaan is door aankoop van de participaties. Derhalve zal de inspecteur geen rekening houden met de door mij genoemde bedragen. Naar ik hieruit
begrijp zou dit wel het geval zijn al blijkt dat het aankoop bedrag van de betreffende participaties op de rekening van betaling wel is afgelost. Voor deze aanvullende informatie heeft de
inspecteur mij geen gelegenheid gegeven, hiertegen maak ik bezwaar en zal hieraan alsnog voldoen zodat mijn bezwaar gegrond kan worden verklaard: In de bijlage gelieve u aan te treffen:
- het aankoop bedrag van [C.V. I] van f 25.000, - betaald per [Bank A.] op 22 december 1999.
- het aankoopbedrag van CV [C.V. II] Winschoten van f 50.000, - betaald per [Bank A.] op 22 december 1999
Dit totaalbedrag van f 75.000, - is geleend via het [Bank A.] N.V. VDK/ contract X.882-10570 op 15 december 1999
Dit [Bank A.] krediet is op 7 november 2000 afgelost f 65.090, - Het positieve saldo om het [Bank A.]krediet af te kunnen lossen ontstond weer uit verkoop van effecten. Afhankelijk van
aandelentransakties worden saldi van de diverse rekeningen aangepast. Op de afschrijving van de [Bank A.] VDK/contract x. 882-10570 blijkt dat het saldo volledig is afgelost, het teveel afgeloste
bedrag is op 6 nov 2000 teruggestort op de girorekening."
De bijlagen bij het beroepschrift betreffen onder meer kopieën van afschriften van girorekening [bankrekening 1] waarop onder meer is vermeld:
Afschrift van 22 december 1999:
"Geboekt op Naam/omschrijving Code nr. girorekening Af/bij Bedrag
15 DEC [BANK A.] OV [bankrekening 2] BIJ 75.000,00
VDK-CONTRACT X.882-10570
"Geboekt op Naam/omschrijving Code nr. girorekening Af/bij Bedrag
22 DEC 552915653 [C.V. I] OV 541 AF 25.000,00
[adres]N
"Geboekt op Naam/omschrijving Code nr. girorekening Af/bij Bedrag
22 DEC 680315497 OV 539 AF 50.000,00
St Bewaarknt [C.V. II]
[adres]"
Afschrift van 8 november 2000:
"Geboekt op Naam/omschrijving Code nr. girorekening Af/bij Bedrag
7 NOV [BANK A.] CONSUMPTIEF KREDIET OV 571 [bankrekening 2] AF 65.090,00"
Afschrift van 15 november 2000:
"Geboekt op Naam/omschrijving Code nr. girorekening Af/bij Bedrag
9 NOV [BANK A.] OV [bankrekening 2] BIJ 4.322,21
VDK-CONTRACT X.882-10570
TE VEEL GESTORT"
2.13. In een brochure, uitgegeven door de Medisch Specialisten Registratie Commissie, uitgave oktober 2003 en genoemd "Herregistratie Medisch Specialisten", die eiser bij zijn beroepschrift
heeft gevoegd, staat vermeld:
"TOELICHTING
Het begrip "regelmatige uitoefening van het specialisme" is voor elk van de erkende medische specialismen gedefinieerd in de vorm van minimumcriteria. Deze criteria zijn tot stand gekomen in
overleg met de respectievelijke wetenschappelijke specialisten-verenigingen. Aanvullingen of wijzigingen van deze criteria worden door het CCMS vastgesteld na overleg met de wetenschappelijke
medisch specialistenverenigingen. De criteria voor intermitterend patiëntgebonden zorgverlening zijn niet nauwkeurig te omschrijven. Het verzoek tot herregistratie van medisch specialisten die in
deze vorm praktiseren zal steeds ter beoordeling worden voorgelegd aan het concilium c.q. het bestuur van de betreffende wetenschappelijke medisch specialistenverening. De werkzaamheden in het
kader van de uitoefening van het specialisme moeten omvatten hetgeen binnen de kring der beroepsgenoten gebruikelijk is. Indien niet ten volle aan de criteria wordt voldaan kunnen bij-en
nascholing, wetenschappelijke bijeenkomsten e.d. bij het verzoek om herregistratie worden betrokken."
A ALGEMENE TOELICHTING
(...)
Vanaf 1 januari 1991 vindt herregistratie van medisch specialisten plaats op basis van kwantitatieve criteria. Deze heeft het Centraal College Medische Specialismen (CCMS) laatstelijk vastgesteld
bij Besluit CCMS no. 28-2000, Kwantitatieve eisen en voorwaarden inzake de herregistratie van medisch specialisten. Dit besluit is goedgekeurd door de Minister van VWS en is in werking getreden op
16 augustus 2000. Dit besluit is achter in deze toelichting opgenomen. Het besluit geeft per specialisme aan hoeveel uur regelmatige patiëntgebonden werkzaamheden een medisch specialist gemiddeld
moet hebben verricht in de vijf jaar voorafgaand aan de expiratiedatum van de vigerende registratie. Tevens zijn in het besluit eisen gesteld aan de plaats van beroepsuitoefening en aan het
intermitterend uitvoeren van patiëntgebonden werkzaamheden. De invulling van die eisen is per specialisme anders. Als een medisch specialist niet geheel aan de eisen voldoet kunnen bij- en
nascholing dat compenseren. Ook is herregistratie mogelijk op grond van zogenaamde gelijkgestelde werkzaamheden.
"Verloskunde en gynaecologie
Plaats van beroepsuitoefening: onbepaald
Voorwaarde: samenwerking met intramuraal-werkende collegae.
Regelmatig patiëntgebonden zorgverlening: min. 14,5 uur per week dan wel intermitterend patiëntgebonden zorgverlening totaal 2 jaar in de periode van 5 jaar."
a) bij de berekening van de winst uit onderneming rekening dient te worden gehouden met aflossingen op de leningen, aangegaan ter verwerving van de participaties in [C.V. I] en [C.V. II] (hierna: de 2 CV's);
b) een bedrag van fl. 10.000 als scholingsuitgaven in de zin van afdeling 6.7. van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) in aanmerking dient te worden genomen.
3.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep zonder daarbij een cijfermatige uitwerking te geven. Verweerder concludeert primair tot ongegrondverklaring van het beroep,
subsidiair tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
fl. 133.173 en meer subsidiair tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van fl. 102.096
respectievelijk fl. 101.384.
3.3. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
4. Beoordeling van het geschil
Het verlies uit onderneming
4.1. Eiser, geboren [geboortedatum 1947], is medegerechtigde tot het vermogen van onder meer de 2 CV's. Gelet op artikel 3.3., eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet (tekst 2001) geniet eiser
winst uit onderneming.
4.2. Artikel 3.9 van de Wet (tekst 2001, hierna: de maximumverliesbepaling) luidt:
"1. Voorzover de winst van de belastingplichtige, bedoeld in artikel 3.3 in het jaar voor toepassing van dit lid, tezamen met de winst van alle daaraan voorafgaande jaren waarin dat artikel op hem
van toepassing was, negatief is en in absolute zin uitgaat boven het in het tweede lid bedoelde bedrag, wordt het verschil ten bate van de winst van het jaar gebracht.
2. Het in het eerste lid bedoelde bedrag betreft de boekwaarde van het vermogen van de onderneming op het tijdstip waarop artikel 3.3 voor het eerst op de belastingplichtige van toepassing werd,
verminderd met het bedrag van de reserves, bedoeld in artikel 3.53, op dat tijdstip. Indien na het in de eerste volzin bedoelde tijdstip door de belastingplichtige is gestort in of onttrokken aan
de onderneming, wordt het in de eerste volzin bedoelde bedrag vermeerderd met de waarde van die storting op het tijdstip van die storting respectievelijk verminderd met de waarde van die
onttrekking op het tijdstip van die onttrekking.
3. Hetgeen op grond van het eerste lid ten bate van de winst van het jaar is gebracht, wordt ten laste van de winst van het volgende jaar gebracht indien artikel 3.3 bij de aanvang van dat
volgende jaar nog op de belastingplichtige van toepassing is."
4.3. Eiser heeft in zijn aangifte een verlies uit onderneming van fl. 172.317 aangegeven. Eiser heeft geen toelichting met betrekking tot dit verlies bij zijn aangifte gevoegd. Naar aanleiding
van vragen van verweerder over het verlies uit onderneming heeft eiser alleen kopieën van 'jaaropgaven' van vier CV's aan verweerder verstrekt. Eiser heeft in zijn brieven van 2 maart en 9
augustus 2005 gesteld en voorts ter zitting verklaard dat de door hem gedreven onderneming uitsluitend de 2 CV's alsmede twee andere CV's betreft (hierna tezamen: de 4 CV's). Het resultaat van de
twee laatste CV's is niet in geschil. Bij brief van
6 oktober 2005 heeft eiser gecorrigeerde 'jaaropgaven' 2001 van de 2 CV's aan verweerder verstrekt. In deze brief vermeldt eiser dat hij op de leningen heeft afgelost. Gelet op hetgeen hiervóór is
overwogen en gelet op de resultaten van de 4 CV's waarin eiser in 2001 participeerde, kan, indien er van uit wordt gegaan dat de leningen in verband met de participaties in de 2 CV's in het
onderhavige jaar nog niet waren afgelost en zonder toepassing van de zogenoemde maximumverliesbepaling, naar het oordeel van de rechtbank, het totale verlies uit onderneming van de 4 CV's dat
eiser in het onderhavige jaar in aanmerking kan nemen, op maximaal fl. 70.048 worden berekend.
4.4. Gezien de hoogte van het in 4.3. genoemde verlies in verhouding tot het door eiser aangegeven totale belastbare inkomen uit werk en woning en uit sparen en beleggen tezamen
(fl. 1.620 negatief), waarin een aangegeven verlies uit onderneming van fl. 172.317 is begrepen, heeft eiser, naar de rechtbank vermoedde, zijn belastbare inkomen tot een aanzienlijk te laag
bedrag aangegeven en heeft hij derhalve niet de vereiste aangifte gedaan.
4.5. Ter zitting heeft de rechtbank eiser met dit vermoeden geconfronteerd en hem voorgehouden dat de rechtbank het beroep mogelijk op grond van het bepaalde in artikel 27e van de Algemene wet
inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) ongegrond zal verklaren, tenzij eiser doet blijken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is en hem vervolgens in de gelegenheid gesteld te
verklaren waaruit het door hem aangegeven verlies uit onderneming bestaat. Eiser heeft te kennen gegeven dat de mondelinge behandeling niet opgeschort behoefde te worden omdat hij kon verklaren
waaruit het door hem aangegeven verlies van fl. 172.317 precies bestond. Eiser heeft daartoe gesteld dat de fiscale jaaropgaven zodanig door de Belastingdienst aan hem zijn verstrekt en dat deze
door verweerder zodanig voor hem zijn voorgerekend dat hij als gevolg daarvan in zijn aangifte voor het verlies uit onderneming een verkeerd bedrag heeft ingevuld. De rechtbank acht dit niet
aannemelijk. Voorts heeft eiser gesteld dat hij in het onderhavige jaar maat was in een maatschap van specialisten. Ook dit acht de rechtbank niet aannemelijk. Hierbij neemt de rechtbank het
volgende in aanmerking. Eiser heeft deze stellingen niet met enig bewijs ondersteund. Ter zitting heeft hij verschillende keren gesteld dat hij in het onderhavige jaar behalve de deelname in de 4
CV's geen ondernemingen uitoefende en dat zijn onderneming als medicus reeds was gestaakt. Voorts heeft verweerder eisers stelling gemotiveerd en overtuigend weersproken. De hiervóór genoemde
stellingen en verklaringen acht de rechtbank niet toereikend om het in 4.4. genoemde vermoeden te ontzenuwen. Naar het oordeel van de rechtbank was eiser, ten aanzien van het vermelden van het
verlies uit onderneming ter grootte van fl. 172.317, niet te goeder trouw nu hij dit bedrag in zijn aangifte heeft opgenomen zonder van het grootste gedeelte daarvan een onderbouwing te kunnen
geven. Hierdoor moet hij zich ervan bewust zijn geweest dat hij een zowel absoluut als relatief aanzienlijk te groot verlies heeft aangegeven. Een en ander noopt tot de conclusie dat eiser zijn
belastbare inkomen uit werk en woning en sparen en beleggen in het onderhavige jaar zowel absoluut als relatief aanzienlijk te laag heeft aangegeven, zodat hij niet de vereiste aangifte heeft
gedaan. Dientengevolge moet zijn beroep ingevolge artikel 27e van de AWR worden verworpen tenzij blijkt; dat wil zeggen: overtuigend door eiser wordt aangetoond, dat en in hoeverre de bestreden
uitspraak onjuist is.
4.6. Eiser stelt dat de leningen, aangegaan ter verwerving van zijn participaties in de 2 CV's bestonden uit een consumptief krediet van [Bank A.] N.V. onder kenmerk 'VDK-CONTRACT X.882-10570'.
Gelet op de in 2.12 vermelde bijlagen acht de rechtbank dit aannemelijk. Voorts stelt eiser dat hij op basis van het hiervóór genoemde kredietcontract maximaal fl. 75.000 kon lenen, dat hij dit
krediet en daarmee de leningen aangegaan ter verwerving van de participaties in de 2 CV's op 7 november 2000 heeft afgelost, dat deze aflossing fl. 65.090 bedroeg en dat de terugstorting van fl.
4.322,21 op 9 november 2000, met als kenmerk 'VDK-CONTRACT X.882-10570', op eisers rekening bewijst dat de aflossing het volledige bedrag van de leningen ter financiering van de participaties in
de 2 CV's betrof. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet overtuigend aangetoond dat de leningen vóór of in de loop van 2001 zijn afgelost. Eiser heeft met de in 2.12. genoemde bijlagen
en zijn toelichting daarop niet doen blijken dat de daarin genoemde afboeking van fl. 65.090 betrekking heeft op de aflossing van het hiervóór genoemde krediet en derhalve van de genoemde
leningen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser enkel heeft gesteld, doch niet doen blijken, dat hij op grond van het VDK-CONTRACT X.882-10570 slechts maximaal fl. 75.000 doorlopend
kon lenen. Hierdoor kan niet de mogelijkheid worden uitgesloten dat de [Bank A.] eiser heeft aangesproken om het meerdere, opgenomen boven de fl. 75.000, aan te vullen en dat de [Bank A.] vervolgens
- om welke reden dan ook - een gedeelte heeft teruggestort op eisers girorekening.
Voorts maakt eiser in zijn brief van 2 maart 2005 melding van een doorlopend krediet van de [Bank A.] van fl. 74.987,38 per 31 december 2001 en heeft eiser eerder gesteld dat de leningen in verband
met de participaties in de 2 CV's via de rekening courant bij [Bank B.] zijn aangegaan en daarop ook zijn afgelost (zie 2.11). Eiser heeft derhalve naar het oordeel van de rechtbank niet doen
blijken dat de uitspraak op bezwaar onjuist is.
4.7. Het ligt op de weg van verweerder aannemelijk te maken dat het door hem in aanmerking genomen verlies uit onderneming op een redelijke schatting berust. Met hetgeen verweerder daartoe
heeft aangevoerd, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat hij het door eiser in aanmerking te nemen verlies uit onderneming in redelijkheid heeft vastgesteld op fl.
8.873.
4.8. Gelet op hetgeen hiervóór is overwogen, is het gelijk met betrekking tot de hoogte van het door eiser geleden verlies uit onderneming aan de zijde van verweerder.
4.9. Ingevolge artikel 6.27, eerste lid, van de Wet, zijn scholingsuitgaven "uitgaven voor het door de belastingplichtige volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van
inkomen uit werk en woning". Het kan hierbij zowel gaan om scholingsuitgaven die ten doel hebben het bestaande kennis- en opleidingsniveau van een belastingplichtige in stand te houden, als om
uitgaven die ten doel hebben zijn bestaande kennis- en opleidingsniveau te verhogen, zodat hij in staat is zijn financiële situatie te verbeteren.
4.10. In de wetsgeschiedenis is met betrekking tot scholingsuitgaven onder meer het volgende opgenomen: "In artikel 6.7.1. (thans artikel 6.27) wordt de definitie van scholingsuitgaven
opgenomen. Scholingsuitgaven zijn uitgaven van de belastingplichtige voor een door hem zelf gevolgde opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning. De uitgaven
moeten direct verband houden met het leertraject. Hierbij moet worden gedacht aan reële en rechtstreekse kosten, lasten en afschrijvingen voor een opleiding of studie, zoals bijvoorbeeld lesgelden
en leerboeken. Zo zijn uitgaven voor vakliteratuur alleen aftrekbaar indien er een zodanig verband tussen de literatuur en het volgen van een leertraject bestaat dat de literatuur in de gegeven
omstandigheden naar het spraakgebruik als leerboek of leermiddel kan worden aangemerkt. " (Memorie van toelichting, Kamerstukken II 1998/99, 26 727, nr. 3, blz. 260).
4.11. Met de term 'met het oog op het verwerven van inkomen uit arbeid en woning' wordt beoogd aan te geven dat het doel van de opleiding bepalend is voor de aftrekbaarheid van de
scholingsuitgaven. Het geobjectiveerde doel van het volgen van de opleiding of studie moet zijn hetzij het verbeteren van de financieel-economische positie van de belastingplichtige, hetzij het op
peil houden of verbeteren van kennis en vaardigheden die de belastingplichtige nodig heeft voor het verwerven of behouden van inkomen uit tegenwoordige arbeid. Uitgaven voor een opleiding of
studie die wordt gevolgd als hobby of uit persoonlijke interesse, kunnen dus niet als scholingsuitgaven in aanmerking komen, evenmin als dergelijke uitgaven in een te ver verwijderd verband staan
met het verwerven van inkomen uit werk en woning. (MvT, Kamerstukken II 1998/99, 26 727, nr. 3, blz. 260-261).
4.12. Indien en voor zover op een belastingplichtige, ook zonder omkering van de bewijslast, de bewijslast rust met betrekking tot feiten, zoals in dit geval de aanwezigheid van een aftrekpost
die, indien aannemelijk, tot een lagere belasting voor die belastingplichtige leiden, blijft omkering van de bewijslast achterwege. De bewijslast rust in zoverre immers al op de belastingplichtige
(zie ook HR 3 februari 2006, nr. 41.814, BNB 2006/205). Het ligt derhalve op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat hij een bedrag van fl. 10.000 op zijn inkomen in aftrek kan brengen als
scholingsuitgaven.
Eiser heeft van de door hem gestelde uitgaven ad fl. 10.000 een bedrag van fl. 6.033 met bewijsstukken gestaafd. Dat eiser ook het resterende bedrag fl. 3.967 heeft betaald, heeft hij naar het
oordeel van de rechtbank op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Van de wel met bewijsstukken gestaafde uitgaven kunnen naar het oordeel van de rechtbank uitsluitend de uitgaven voor de door
eiser gevolgde (medische) opleidingen worden aangemerkt als scholingsuitgaven in de zin van afdeling 6.7. van de Wet. Deze uitgaven bedragen naar volgt uit de door eiser overgelegde bescheiden fl.
1.345 (congres Interfil Igo 2001, stichting Gynaecongres, congres Gynaecologie en Obstetrie en cursus Laparoscopie). Verweerder heeft ter zitting zijn standpunt laten varen dat eiser in verband
met door hem gevolgde opleidingen een vergoeding van fl. 10.000 heeft ontvangen. Rekening houdend met de drempel van artikel 6.30, eerste lid, van de Wet kan van het bedrag van fl. 1.345 slechts
een gedeelte, groot fl. 243, als scholingsuitgaven in aftrek op het belastbare inkomen uit werk en woning worden gebracht.
4.13. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard. De rechtbank berekent het belastbare inkomen uit werk en woning op fl. 133.885 -/- fl. 243 =
fl. 133.642 (€ 60.644)
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling omdat voor vergoeding in aanmerking komende kosten van eiser gesteld noch gebleken zijn.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en
woning van € 60.644; en
- gelast dat de Staat het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 4 september 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.P.F. Slijpen, mr. G.J. van Leijenhorst en mr. K.M. Braun in tegenwoordigheid van mr. S.R.M.
Dekker, griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.