ECLI:NL:RBSGR:2007:BC8399

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/8653 GEMWT
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding van proceskosten in bouwvergunningsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 21 september 2007 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten in het kader van een bouwvergunningsprocedure. Eiser had verzocht om handhavend op te treden tegen de bouw van een carport op een perceel in Zoetermeer. Dit verzoek werd door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, afgewezen op 3 april 2006. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, waarop de Commissie bezwaar- en beroepschriften adviseerde om het verzoek af te wijzen, omdat er voor de carport een bouwvergunning kon worden verleend, wat legalisering mogelijk maakte. Verweerder heeft dit advies overgenomen in zijn besluit van 12 september 2006.

Later heeft verweerder zijn standpunt gewijzigd en aangegeven dat er wel handhavend was opgetreden door de overtreder aan te sporen een bouwvergunning aan te vragen. De rechtbank oordeelde echter dat deze wijziging van standpunt niets veranderde aan de afwijzing van het verzoek om handhaving. Eiser had met zijn verzoek beoogd de verwijdering van de carport, en de rechtbank concludeerde dat verweerder niet aan deze wens tegemoet was gekomen. De rechtbank wees het verzoek om vergoeding van proceskosten af, omdat er geen sprake was van tegemoetkoming door verweerder aan eiser.

De rechtbank benadrukte dat de mogelijkheid voor eiser om bezwaar te maken tegen de nieuwe bouwvergunning openstond, en dat de gewijzigde beslissing van verweerder geen invloed had op de afwijzing van het verzoek om proceskosten. De uitspraak is gedaan in het kader van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht, dat de mogelijkheid biedt om een bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten indien het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift tegemoetkomt. Aangezien dit niet het geval was, werd het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
Reg.nr. AWB 06/8653 GEMWT
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:75a juncto artikel 8:54
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak op het verzoek om een veroordeling tot vergoeding van proceskosten in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij brief van 31 oktober 2006 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 12 september 2006 waarbij het verzoek van eiser aan verweerder om handhavend op te treden tegen de bouw van een carport op het perceel [adres] te [woonplaats], is afgewezen.
Bij brief van 23 november 2006 heeft verweerder de rechtbank een gewijzigd besluit van 17 november 2006 toegezonden.
Eiser heeft vervolgens bij brief van 26 juni 2007 het beroep ingetrokken met het gelijktijdige verzoek verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Verweerder is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren en heeft zijn reactie kenbaar gemaakt bij brief van 23 juli 2007.
Eiser heeft hierop bij brief van 29 augustus 2007 een nadere reactie ingediend.
Motivering
Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, op verzoek van de indiener, het bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van die wet veroordelen in de proceskosten.
Blijkens de stukken heeft eiser bij brief van 29 november 2005 verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen de bouw van een carport op het perceel [adres] te [woonplaats].
Bij besluit van 3 april 2006 heeft verweerder bedoeld verzoek afgewezen. Tegen dat besluit is namens eiser een bezwaarschrift ingediend. De Commissie bezwaar- en beroepschriften, die eisers bezwaarschrift heeft behandeld, heeft in haar advies opgemerkt dat de carport op een aantal punten afwijkend is gebouwd ten opzichte van de destijds in 1997 verleende bouwvergunning. Deze afwijkingen konden volgens de commissie niet als ondergeschikt worden aangemerkt.
De Commissie heeft vervolgens op 31 juli 2006 aan verweerder het advies uitgebracht om het verzoek om handhavend op te treden af te wijzen aangezien voor het gerealiseerde bouwwerk een bouwvergunning kan worden verleend op grond waarvan concreet zicht op legalisering bestaat. Dit advies is door verweerder in het bestreden besluit van 12 september 2006 overgenomen.
Naderhand is verweerder tot het inzicht gekomen dat wél handhavend is opgetreden, in die zin dat de overtreder is aangespoord om alsnog een bouwvergunning aan te vragen waarmee de afwijkingen aan de carport alsnog kunnen worden (en inmiddels zijn) gelegaliseerd. Dit standpunt is neergelegd in de gewijzigde beslissing op bezwaar van 17 november 2006.
De rechtbank is van oordeel dat het in de gewijzigde beslissing op bezwaar neergelegde standpunt niets afdoet aan de strekking van die beslissing. Het bestreden besluit komt er op neer dat er geen aanleiding bestaat om de in afwijking van de bouwvergunning gerealiseerde carport te (doen) verwijderen, omdat de geconstateerde afwijkingen door middel van een nieuwe bouwvergunning kunnen worden gelegaliseerd. Daarmee is niet tegemoetgekomen aan hetgeen eiser met zijn verzoek om handhaving de daarop volgende procedure heeft beoogd, namelijk verwijdering van de carport. Het enige verschil tussen het besluit van 12 september 2006 en het (gewijzigde) besluit van 17 november 2006 is dat verweerder bij nader inzien tot het (juiste) inzicht is gekomen dat de overtreder naar aanleiding van het bezwaar is aangespoord om alsnog een bouwvergunning aan te vragen met het oog op legalisering van de afwijkingen, hetgeen betekent dat verweerder tegen deze carport handhavend heeft opgetreden. Het betreft hier slechts een verschil in terminologie. Met deze gewijzigde beslissing is verweerder in de beroepsprocedure niet aan eiser tegemoetgekomen.
Eiser is immers opgekomen tegen de “gedoogbeslissing” van verweerder en in dit opzicht bracht het gewijzigde besluit van 17 november 2006 geen enkele verandering. Voor zover eiser heeft willen betwisten dat voor de gewijzigde carport een bouwvergunning kon worden verleend stond voor eiser de mogelijkheid van bezwaar tegen die nieuwe bouwvergunning open.
Aangezien derhalve niet kan worden geoordeeld dat verweerder aan eiser is tegemoetgekomen, wordt het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij aan de rechtbank verzoeken omtrent het verzet te worden gehoord.
Aldus gegeven door mr. C.J. Waterbolk en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2007, in tegenwoordigheid van de griffier S.J.W. Stort.