RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 07 / 26212
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 12 december 2007
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1982, van Sierraleoonse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. U. Koopmans, advocaat te Haarlem,
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. M. van Andel, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Eiser heeft op 18 maart 2004 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 14 juni 2007 afgewezen. Bij hetzelfde besluit heeft verweerder aan eiser met ingang van 4 november 1999 wel een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend, geldig tot 4 januari 2008. Die vergunning is tot 4 januari 2001 verleend voor het doel ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’ en aansluitend voor het doel ‘voortgezet verblijf’.
1.2 Eiser heeft tegen het besluit, voor zover daarbij een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd is geweigerd, op 26 juni 2007 beroep ingesteld.
1.3 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 5 september 2007. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Ingevolge artikel 34 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) - zoals die bepaling luidde ten tijde van de onderhavige aanvraag - kan een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd van de vreemdeling die direct voorafgaande aan de aanvraag, gedurende drie achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft genoten als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder c, Vw slechts worden afgewezen indien zich op het moment waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd afloopt, een grond als bedoeld in artikel 32 Vw voordoet.
2.3 Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, Vw kan de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden ingetrokken, dan wel kan de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur ervan worden afgewezen, indien de grond voor verlening is komen te vervallen.
2.4 Op 4 november 1999 heeft eiser bij verweerder een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. Die aanvraag heeft verweerder afgewezen bij besluit van 14 juli 2000. Het tegen dat besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 1 november 2001 gegrond verklaard. Bij dat besluit heeft verweerder aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend met ingang van 1 juni 2001, geldig tot 1 juni 2004. Die vergunning is verleend op grond van artikel 29, lid 1 aanhef en onder d, Vw en in verband met het destijds geldende beleid van categoriale bescherming voor uit Sierra Leone afkomstige asielzoekers.
2.5 Eiser heeft destijds ter onderbouwing van zijn aanvraag om toelating als vluchteling het volgende aangevoerd. In 1994 werd het dorp van eiser overvallen door rebellen. Eisers vader is daarbij om het leven gekomen. Eiser en de rest van zijn familie zijn op de vlucht geslagen en zijn elkaar daarbij uit het oog verloren. Toen eiser na een tijd weer terugkeerde in zijn dorp hoorde hij van zijn buurman Mohammed Samura dat zijn vader was vermoord. Eiser besloot daarop bij zijn buurman te gaan wonen. In december 1998 kwamen er weer rebellen naar het dorp. Zij staken huizen in brand en hielden vooral jonge mensen aan. Eiser was daar ook bij. Zij werden meegenomen door de rebellen en moesten voor hen werken. Eiser werd meegenomen bij overvallen op dorpen in de omgeving en moest dan de buit dragen. Bij die gelegenheden heeft eiser gezien hoe de rebellen mensen hebben vermoord of hen de hand hebben afgehakt. Na meer dan twee maanden zag eiser zijn kans schoon en heeft kunnen vluchten. Onderweg schuilde hij af en toe in leegstaande hutjes of dorpen. Op een gegeven moment kwam hij bij de kust aan. Daar is hij aan boord van een schip geholpen en zo heeft hij het land verlaten.
2.6 Verweerder heeft het besluit tot afwijzing van de gevraagde verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, verkort weergegeven en voor zover voor de beoordeling van het beroep van belang, als volgt gemotiveerd. Aangezien het beleid van categoriale bescherming voor asielzoekers uit Sierra Leone in september 2002 is beëindigd is de grond voor verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd komen te vervallen. Omdat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is, kwam hij op het moment van verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet ook op een andere grond in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, zodat niet is voldaan aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
2.7 Eiser heeft hiertegen in beroep, verkort weergegeven, het volgende aangevoerd. Verweerder heeft het asielrelaas volgens een onjuiste maatstaf beoordeeld, aangezien er geen gemotiveerde grondslag is voor verweerders stelling dat aan eiser kan worden toegerekend dat hij geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn reisroute. Voorts heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd dat het asielrelaas van eiser positieve overtuigingskracht ontbeert. Derhalve berust verweerders conclusie dat er geen andere gronden (als genoemd in artikel 29 Vw) bestonden voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet op voldoende draagkrachtige motivering.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.8 De rechtbank volgt niet het door verweerder in zijn brief van 24 augustus 2007 ingenomen standpunt dat eiser geen actueel procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting genoegzaam aannemelijk gemaakt dat een concreet en actueel procesbelang in die beoordeling reeds is gelegen in de mogelijkheid van het kunnen verkrijgen vluchtelingenpaspoort op basis waarvan eiser kan reizen.
2.9 Niet in geschil is dat de grond waarop aan eiser met ingang van 1 juni 2001 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend, is komen te vervallen. Beoordeeld moet worden of verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is en eiser om die reden, op het moment van de verlening van de voormelde vergunning, evenmin voor toekenning daarvan in aanmerking kwam op één van de andere in artikel 29 Vw vermelde gronden.
2.10 Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.11 Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
2.12 Verweerder heeft bij de beoordeling van de asielaanvraag betrokken de omstandigheid dat eiser geen documenten dan wel bescheiden heeft overgelegd ter staving van zijn reisroute. Mede gelet op de toelichting van verweerders gemachtigde ter zitting, begrijpt de rechtbank het standpunt van verweerder aldus, dat eiser, gelet op de wijze waarop hij naar Nederland heeft gereisd, niet zozeer wordt toegerekend dat hij zijn reisroute niet met documenten of bescheiden heeft kunnen staven. Echter, omdat eiser omtrent zijn reisroute geen gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen heeft afgelegd heeft hij, aldus verweerder, onvoldoende meegewerkt aan de vaststelling van de reisroute. Om die reden is eiser volgens verweerder, gelet op de ter zake op grond van de Vreemdelingencirculaire 2000 geldende beleidsregels, toch toe te rekenen dat hij geen reisdocumenten of -bescheiden heeft kunnen overleggen.
2.13 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd dat eiser onvoldoende heeft meegewerkt aan de vaststelling van zijn reisroute en hem om die reden is toe te rekenen dat hij zijn reisroute niet met documenten of bescheiden heeft kunnen staven. Voor dat oordeel is het volgende redengevend.
2.14 In zijn zienswijze van 10 april 2007 heeft eiser er op gewezen dat uit het rapport van het eerste gehoor van 4 november 1999 blijkt dat hij als irreguliere passagier met een schip naar Nederland is gereisd en dat hij direct nadat hij met een ladder aan boord van dat schip is geklommen is opgesloten in een hut c.q. een scheepsruimte. Er was geen toetreding van daglicht tot die ruimte en eiser heeft die ruimte gedurende de reis niet kunnen verlaten en is niet geïnformeerd over de route die het schip heeft afgelegd. Daarnaast is in de zienswijze gewezen op de psychische conditie van eiser kort voor en tijdens de scheepsreis.
2.15 Verweerder heeft in het bestreden besluit niet op een deugdelijke wijze gemotiveerd waarom van eiser, ondanks hetgeen hiertegen in de zienswijze is aangevoerd, mocht worden verwacht dat hij omtrent zijn reisroute meer heeft kunnen verklaren dan hij tijdens het eerste gehoor heeft gedaan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder in het besluit niet heeft toegelicht waarom van eiser zelfs op de wijze waarop hij heeft gereisd mocht worden verwacht dat hij destijds coherente, gedetailleerde en verifieerbare verklaringen had kunnen afleggen over onder meer de haven van aankomst. Daarbij neemt de rechtbank voorts in aanmerking dat verweerder in het besluit niet op deugdelijke wijze heeft gereageerd op hetgeen in de zienswijze is aangevoerd omtrent de psychische conditie van eiser kort voor en tijdens de scheepsreis. Verweerder heeft in het besluit weliswaar opgemerkt dat uit de verklaringen die eiser tijdens het eerste gehoor heeft afgelegd niet blijkt dat hij toen wegens zijn psychische conditie tijdens de reis niet in staat zou zijn geweest de nodige verklaringen te geven. Echter, die opmerking is geen adequate reactie op eisers stelling in de zienswijze dat hem mede gelet op zijn psychische conditie kort voor en tijdens de scheepsreis niet euvel te duiden is dat hij geen nadere bijzonderheden over de reis heeft kunnen verschaffen. Immers, die stelling heeft betrekking op eisers geestestoestand kort voor en tijdens de reis en niet zijn geestestoestand tijdens het eerste gehoor.
2.16 Nu verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat bij de beoordeling van eisers asielaanvraag terecht is betrokken de omstandigheid dat eiser geen documenten heeft overgelegd ter staving van zijn reisroute, heeft verweerder evenmin deugdelijk gemotiveerd dat de beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas terecht is gedaan aan de hand van de, in verweerders beleidsregels neergelegde, maatstaf van de beoordeling van de positieve overtuigingskracht van het relaas. Hieruit volgt dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten tijde van het verlenen van een verblijfsvergunning op de d-grond van artikel 29, eerste lid aanhef en onder d, Vw niet (tevens) in aanmerking kwam voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op één van de andere in dat artikel vermelde gronden voor verlening. Daarmee staat ook niet vast dat eiser op goede gronden een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd is onthouden.
2.17 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens schending van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.18 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wordt dit bedrag op grond van artikel 8:75, tweede lid, Awb betaald aan de griffier.
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met in achtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 644,- te betalen aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, en op 12 december 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. S.R.N. Parlevliet, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.