ECLI:NL:RBSGR:2007:BC5627

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/23170
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van taalanalyse en de rol van de tolk

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 november 2007 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Iraakse nationaliteit, zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De staatssecretaris van Justitie had de aanvraag afgewezen op basis van een taalanalyse die concludeerde dat de eiser niet geloofwaardig was in zijn bewering afkomstig te zijn uit Irak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het commentaar van de tolk, die de communicatie tussen eiser en zijn gemachtigde heeft begeleid, geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de taalanalyse bevatte. De tolk had verklaard dat de Koerdische spraak van eiser overeenkwam met het Iraaks Sorani-Koerdisch en dat er geen Iraanse invloed te herkennen was. De rechtbank oordeelde dat de verweerder de deskundigheid van de tolk niet had betwist en dat de aanmerkingen van de tolk essentieel waren voor de beoordeling van de taalanalyse. Hierdoor heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd wegens schending van de zorgvuldigheidseisen. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 07 / 23170
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 23 november 2007
in de zaak van:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] januari 1989, van Iraakse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde mr. drs. A. Hol, advocaat te Haarlem,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. M. van Andel, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 6 maart 2006 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 8 mei 2007 afgewezen. In dat besluit heeft verweerder voorts besloten ambtshalve geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen onder de beperking alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv).
1.2 Eiser heeft tegen het besluit op 4 juni 2007 beroep ingesteld.
1.3 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 20 september 2007. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Eiser, naar zijn zeggen afkomstig uit [plaats] in Irak, heeft ter onderbouwing van zijn asielaanvraag aangevoerd dat hij gevlucht is omdat zijn vader, die werkzaam was geweest voor de Baath-partij, op 10 december 2005 is vermoord door onbekende personen. Als oudste zoon liep eiser ook gevaar. In een dreigbrief, die gevonden werd bij het lichaam van eisers vader, stond vermeld dat de familieleden van de vader zouden worden vermoord als zij in [plaats] zouden blijven. Mede op aanraden van zijn grootvader heeft eiser vervolgens het land verlaten.
2.3 Verweerder heeft zich, samengevat, op de volgende standpunten gesteld. Op 18 december 2006 heeft verweerder een taalanalyse laten uitvoeren. Gelet op de conclusies in het rapport van 11 januari 2007 van die analyse, is niet geloofwaardig dat eiser uit Irak afkomstig is en de Iraakse nationaliteit bezit. Om die reden wordt evenmin geloof gehecht aan het asielrelaas van eiser, zodat hij niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Uit het resultaat van de taalanalyse blijkt dat eiser bij zijn aanvraag onjuiste gegevens heeft verstrekt, dan wel de juiste gegevens heeft verzwegen. Hierdoor is onderzoek naar adequate opvang in eisers daadwerkelijke land van herkomst niet mogelijk. Dat komt voor zijn risico en hij komt derhalve niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking amv.
2.4 Eiser heeft hiertegen in beroep - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Gelet op de omvang van de kosten van een contra-expertise kan de gemachtigde deze pas aanvragen nadat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) de vergoeding van de met die expertise gemoeide kosten accordeert. Eerst op 8 mei 2007, de datum van het bestreden besluit, kon aan verweerder een opdrachtbevestiging van de Taalstudio worden verstrekt. Verweerder had alvorens tot besluitvorming over te gaan met gemachtigde contact op moeten nemen. Door dit na te laten is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen. De conclusies van de taalanalyse zijn onvoldoende onderbouwd en onjuist.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.5 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vw genoemde gronden.
2.6 Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.7 Ingevolge artikel 83, eerste lid, van de Vw 2000 houdt de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening met feiten en omstandigheden die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.
2.8 Vast staat dat eiser bij zijn aanvraag geen documenten heeft overgelegd om zijn nationaliteit, identiteit en asielrelaas te kunnen vaststellen. Eiser heeft in de zienswijze het door verweerder in het voornemen betrokken standpunt, dat het niet overleggen van die documenten eiser is toe te rekenen, gemotiveerd bestreden. In het besluit noch in het verweerschrift is verweerder hierop ingegaan. Bij die stand van zaken gaat de rechtbank er vanuit dat het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw niet (langer) mede ten grondslag ligt aan de afwijzing van de gevraagde verblijfsvergunning.
2.9 Op 18 december 2006 heeft verweerder een taalanalyse laten uitvoeren. In het rapport van 11 januari 2007 van die analyse staat dat het resultaat is, dat eiser op grond van zijn Koerdische spraak en zijn gebrek aan landen- en talenkennis eenduidig niet herleidbaar is tot Irak. De taalanalist acht het aannemelijk dat eiser een achtergrond heeft in het Koerdisch-talige deel van Iran. Ter verantwoording van deze conclusies is in het rapport het volgende vermeld.
Eiser is blijkbaar niet in staat om uitgebreide en gedetailleerde informatie te verschaffen over zijn beweerde gebied van herkomst. Hij houdt zijn antwoorden in het algemeen zeer kort. De plaats waar eiser voor de val van Saddam met zijn gezin heeft gewoond, [woonplaats], ligt niet in de buurt van Pir Dawud bij Arbil - zoals eiser heeft verklaard - maar aan de grens met Iran. De Koerdische spraak van eiser komt niet overeen met enige vorm van Irakees Sorani-Koerdisch, met name niet met de dialecten van Makhmur, Arbil of Kirkuk. Daarnaast kent eiser slechts enkele woorden Arabisch en ontbreken in het Koerdisch van eiser de voor het Koerdisch van Irak kenmerkende talrijke Arabische leenwoorden. De eentaligheid in alleen Koerdisch is voor mannen zeer ongebruikelijk in het beweerde herkomstgebied van eiser.
2.10 Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) komt verweerder door een taalanalyse te laten uitvoeren de vreemdeling tegemoet in de op hem rustende verplichting om zijn nationaliteit, herkomst en identiteit aannemelijk te maken. Een rapport dat naar aanleiding van de taalanalyse wordt opgesteld, wordt als een deskundigenadvies aangemerkt. Verweerder mag bij de besluitvorming op een asielaanvraag van de juistheid van de taalanalyse uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid daarvan. In de regel kan slechts een contra-expertise concrete aanknopingspunten bieden. De vreemdeling kan niet enkel door het plaatsen van kritische kanttekeningen bij de uitgevoerde taalanalyse teweegbrengen dat verweerder een nieuwe taalanalyse moet verrichten, dan wel van een van de taalanalyse afwijkende conclusie dient uit te gaan.
2.11 De rechtbank stelt vast dat door eiser, hoewel reeds vóór het bestreden besluit aan verweerder aangekondigd, ook in beroep geen contra-expertise is overgelegd. Dat de financiële middelen ontbraken om een contra-expertise te laten uitvoeren, dan wel dat het niet mogelijk was om een taalanalyse te laten verrichten in verband met het ontbreken van een expert, zijn omstandigheden die verweerder voor rekening en risico van eiser heeft mogen laten. Hiertoe verwijst de rechtbank naar de uitspraken van de Afdeling van 30 september 2004 (200405508/1) en 5 september 2006 (200604901/1). De jurisprudentie van de Afdeling inzake taalanalyses strekt echter, naar het oordeel van de rechtbank, niet zo ver dat, indien de vreemdeling geen contra-expertise heeft laten uitvoeren, verweerder onder alle omstandigheden en zonder deugdelijke reactie op hetgeen de vreemdeling overigens tegen de taalanalyse heeft aangevoerd, mag uitgaan van de juistheid van die analyse.
2.12 Eiser is van oordeel dat verweerder niet heeft mogen uitgaan van het rapport taalanalyse, nu de conclusies daarvan onvoldoende zijn onderbouwd en onjuist zijn. Dit standpunt baseert eiser op:
- een onderhoud op 24 april 2007 tussen de gemachtigde en eiser in het bijzijn van een tolk;
- een dossieranalyse van de Taalstudio van 31 mei 2007;
- op 5 juli 2007 overgelegde kopieën inclusief vertaling van een Iraaks identiteitsbewijs van 3 januari 2004 en een Iraaks nationaliteitsbewijs van 1 juni 2004, toegezonden door eisers grootvader;
- een onderhoud in de Arabische taal op 29 juni 2007 tussen eiser en een tolk van het Tolkencentrum.
2.13 De door eiser op 5 juli 2007 overgelegde stukken kan de rechtbank niet bij de beoordeling van het beroep betrekken. Deze stukken zijn immers niet aan te merken als nieuwe feiten en omstandigheden in de zin van artikel 83, eerste lid, Vw, nu het slechts kopieën betreft van documenten waardoor de authenticiteit er van niet kan worden beoordeeld.
2.14 In de zienswijze van 24 april 2007 heeft de gemachtigde van eiser gesteld dat hij bij het onderhoud op die dag met eiser is bijgestaan door een tolk oorspronkelijk afkomstig uit Halabjah (Irak) die het Sorani, het Baldini en het Arabisch op moedertaal niveau beheerst. Het Farsi beheerst hij als tweede taal, wegens een verblijf in Iran als vluchteling. In de zienswijze is voorts gesteld dat de betreffende tolk, onder meer, het volgende heeft verklaard over het taalgebruik van eiser.
In het taalgebruik is geen enkele Iraanse invloed te herkennen. De Koerdische spraak van eiser komt evident overeen met het Iraaks Sorani-Koerdisch. Ofschoon de communicatie in het Arabisch niet vloeiend verloopt kan in redelijkheid niet worden gesteld dat eiser slechts enkele woorden Arabisch kent. Eentaligheid in alleen Koerdisch is in Iraaks Koerdistan uitdrukkelijk niet zeer ongebruikelijk, zeker niet onder analfabeten.
2.15 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd waarom het commentaar van de tolk geen concrete aanknopingspunten bevat voor twijfel aan de juistheid van de taalanalyse. De aanmerkingen van de tolk, waarvan verweerder de inhoudelijke juistheid niet (kenbaar) heeft bestreden, raken immers aan de kern van de conclusie van de taalanalist dat eiser op grond van zijn Koerdische spraak eenduidig niet herleidbaar is tot Irak. In aanmerking genomen dat verweerder in het bestreden besluit de deskundigheid van de tolk niet (kenbaar) in twijfel heeft getrokken en in het besluit niet is ingegaan op hetgeen in de zienswijze is aangevoerd ten aanzien van de bevindingen van de taalanalist over de landenkennis van eiser, heeft verweerder hetgeen in de zienswijze is aangevoerd niet, althans niet zonder commentaar van de taalanalist dan wel verweerders Bureau Land en Taal, terzijde kunnen schuiven met de enkele opmerking dat het slechts kritische kanttekeningen betreft.
2.16 Gelet op hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 2.15 concludeert de rechtbank dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en een deugdelijke motivering ontbeert. Om die reden zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens schending van artikel 3:2 Awb en artikel 3:46 Awb. De overige gronden van beroep behoeven geen bespreking meer.
2.17 Bij het nieuw te nemen besluit zal verweerder niet alleen in aanmerking hebben te nemen hetgeen hierboven is overwogen ten aanzien van het gesprek van 24 april 2007, maar vereist de zorgvuldigheid dat daarbij ook wordt betrokken hetgeen namens eiser in het aanvullend beroepschrift van 4 september 2007 is gesteld naar aanleiding van het twintig minuten durende gesprek dat eiser op 29 juni 2007 in de Arabische taal heeft gevoerd met een tolk van het Tolkencentrum (de heer Karwan Saatchi), van welk gesprek, naar gesteld, zowel een bandopname als een voor analyse geschikte cd-rom is gemaakt. Bij de beoordeling van de bevindingen van de tolken door verweerders taalanalist en/of Bureau Land en Taal dienen eveneens de - zeer kritische - observaties en aanmerkingen in de dossieranalyse van de Taalstudio te worden betrokken.
2.18 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken opnieuw te beslissen op de aanvraag van 6 maart 2006, met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, en op 23 november 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. R. Barzilay, griffier.
afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.