Rechtbank ‘s-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, meervoudige kamer
Reg. nr. AWB 06/27 MAWKLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
de Staatssecretaris van Defensie, verweerder.
I. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 30 september 2004 is aan eiseres medegedeeld dat zij in afwachting van haar conversieopleiding zal worden tewerkgesteld bij de Staf Tactische Luchtmacht, afdeling Jachtvliegoperaties (TL/AJO). Voorts is medegedeeld dat zij wordt gehouden aan haar oorspronkelijke dienverplichting.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 24 oktober 2004 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Bij besluit van 21 oktober 2004 is het besluit van 30 september 2004 ingetrokken c.q. herzien. Met toepassing van artikel 6:18 en 6:19 van de Awb wordt het bezwaar van eiseres geacht mede gericht te zijn tegen het herziene besluit van 21 oktober 2004.
Bij besluit van 8 november 2005 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard voor zover het zich richt tegen de plaatsing bij de afdeling TL/AJO in afwachting van haar conversieopleiding en ongegrond verklaard voor zover het zich richt tegen de duur van de dienverplichting.
Tegen het besluit van 8 november 2005 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank. De beslissing op bezwaar van 8 november 2005 is vervolgens herzien en vervangen door het bestreden besluit van 9 maart 2006, welke is herzien en vervangen door de thans bestreden beslissing van 28 juni 2006.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 19 juli 2007 ter zitting behandeld. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. H.J.M.G.M. van der Meijden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.D. Maassen. Tevens was aanwezig G.E.M. van Velthoven.
1. De rechtbank dient in dit geschil te beoordelen of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Het bestreden besluit is genomen door verweerder en namens deze in mandaat door [A.], commodore. Het besluit is evenwel niet door deze ondertekend maar door [B.], kolonel. Desgevraagd zijn door verweerder geen stukken overgelegd waaruit de bevoegdheid van [B.] is gebleken. Uit de door verweerder overgelegde e-mail van 16 juli 2007 van [A.], waaruit zou moeten volgen dat bij diens afwezigheid [B.] bevoegd is als plaatsvervanger het bestreden besluit te tekenen, volgt de bevoegdheid evenwel niet. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen.
Nu het besluit onbevoegd is genomen kan het niet in stand blijven. Het beroep is derhalve gegrond. De rechtbank zal beoordelen of met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
3. Eiseres heeft primair betoogd dat op haar geen dienverplichting rust onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 1 mei 2000 (TAR 2000, 78) waarbij de CRvB stelt dat de verplichting om gedurende een bepaalde periode deel uit te blijven maken van het militair beroepspersoneel (dienverplichting) zo ingrijpend is dat omtrent het opgelegd zijn daarvan geen twijfel mag bestaan.
Subsidiair heeft eiseres betoogd dat verweerder ten onrechte de duur van haar dienverplichting niet heeft bekort tot maximaal vier jaar, behorende bij de opleiding voor haar eerste functie, vlieger Fokker 50. Eiseres heeft de opleiding voor helikoptervlieger noch de opleiding voor F16- vlieger voltooid, alleen de opleiding voor luchttransportvlieger, zodat haar dienverplichting dient te worden vastgesteld op vier jaar. Zij heeft in dit verband een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel onder verwijzing naar haar collega’s die net als zij een Fokker vliegen, en allen een dienverplichting hebben van vier dan wel zes jaar. Daarnaast is eiseres van mening dat rekening dient te worden gehouden met de vertraging die zij heeft opgelopen en die aan de organisatie is te wijten. Eiseres meent, gelet op het rechtszekerheidsbeginsel, dat de Beleidsregel aanstelling, functietoewijzing en bevordering Defensie (hierna: de BAFBD) niet op haar situatie van toepassing is, aangezien deze beleidsregel eerst op 1 juni 2004 in werking is getreden.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) is aan een aanstelling voor onbepaalde tijd bij het beroepspersoneel, de verplichting verbonden gedurende een door de Minister te bepalen tijd deel uit te maken van het beroepspersoneel.
Ingevolge artikel 6, vierde lid van de BAFBD is aan een aanstelling als militair met de bestemming voor een opleiding tot vlieger, de verplichting verbonden om gedurende de opleiding en aansluitend daarop een periode van tien jaar deel uit te blijven maken van het beroepspersoneel.
Ingevolge artikel 13, van het AMAR wordt de militair door de commandant operationeel commando bij aanstelling in beginsel aangewezen voor het volgen van een initiële opleiding. Deze opleiding is ten minste gericht op het verkrijgen van de benodigde kennis en vaardigheid voor de eerste functie(s) waarvoor hij is bestemd.
6. De rechtbank overweegt het volgende.
6.1. De rechtbank stelt vast dat verweerder eiseres blijkens de akte van aanstelling met ingang van 19 augustus 1996 heeft aangesteld als beroeps- militair voor onbepaalde tijd bij de Koninklijke Luchtmacht. Zij was in eerste instantie bestemd om dienst te doen als officier helikopter-vlieger. Aan deze initiële opleiding was destijds een dienverplichting van acht jaar verbonden.
6.2. Na afronding van de Koninklijke Militaire Academie (KMA) in 2000 is eiseres begonnen met haar Elementaire Militaire Vliegopleiding (EMVO) op de vliegbasis [P.]. Eiseres is vanwege haar kwaliteiten herbestemd als F16-vlieger, hetgeen tot gevolg zou hebben dat haar aanstelling zou wijzigen, waarbij de dienverplichting zou worden verlengd tot twaalf jaar. Deze aanstelling heeft ze echter nooit gekregen, aangezien zij de volledige F-16 opleiding niet heeft afgerond als gevolg van medische omstandigheden. Eiseres heeft vervolgens een opleiding tot luchttransportvlieger (hierna: lutravlieger) op de Fokker met goed gevolg doorlopen.
6.3. Bij besluit van 30 december 2004 heeft eiseres haar eerste functie KLU Algemeen toegewezen gekregen op vliegbasis [Q.] met ingang van 3 januari 2005, zodat haar dienverplichting met ingang van 3 januari 2005 is aangevangen.
6.4. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat haar geen dienverplichting kan worden opgelegd. De voornoemde uitspraak van de CRvB, waarnaar eiseres heeft verwezen, is hier niet aan de orde. Immers, niet kan worden volgehouden dat, gelet op voornoemde akte van aanstelling, twijfel bestaat omtrent het opleggen van de onderhavige dienverplichting.
6.5. Wel is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten aanzien van de duur van de dienverplichting eiseres teveel in het ongewisse heeft gelaten.
Immers verweerder heeft eiseres geen duidelijkheid verschaft met betrekking tot de duur van haar dienverplichting op het moment dat zij begon aan haar opleiding tot F16 piloot, evenmin is eiseres voorafgaand aan haar opleiding tot lutravlieger hieromtrent geïnformeerd.
6.6. Tot aan het bestreden besluit van 28 juni 2006 heeft verweerder de opleiding van eiseres tot lutravlieger aangemerkt als een conversieopleiding. Sinds het bestreden besluit van 28 juni 2006 is tussen partijen in confesso dat eiseres met de opleiding tot lutravlieger niet is omgeschoold, maar dat deze opleiding dient te worden beschouwd als initiële opleiding, nu eiseres de voorafgaande opleidingen niet heeft voltooid. Naar aanleiding van het besluit van 28 juni 2006 heeft verweerder de akte van aanstelling aangepast zodat uit de aanstelling blijkt dat de dienverplichting is gebaseerd op artikel 6, vierde lid, van de BAFBD. Dit heeft zich geuit in een supplement akte van aanstelling van 21 september 2006. Verweerder heeft hierbij wel aangegeven dat voor eiseres een dienverplichting van acht jaar blijft gelden nu zij door het indienen van haar bezwaarschrift niet in een nadeliger positie mag komen.
6.7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de supplement akte van aanstelling eiseres na afronding van haar initiële opleiding een dienverplichting opgelegd. Aldus heeft het besluit van 28 juni 2006 en de daarbij behorende supplement akte van aanstelling het karakter van een primaire beslissing gekregen. Dit is gelet op artikel 7:11 van de Awb en de toelichting daarop niet mogelijk. Immers verweerder heeft hiermee een besluit genomen dat buiten de grenzen van de heroverweging valt.
6.8. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat verweerder buiten de grenzen van artikel 7:11 van de Awb is getreden. Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd op grond van artikel 7:11 van de Awb. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres moeten nemen. In dat verband merkt de rechtbank nog op dat het haar, gelet op het gehele feitencomplex, redelijk lijkt om een dienverplichting voor de duur van vier jaar aan eiseres op te leggen. Deze dienverplichting is ingegaan op 3 januari 2005, de datum waarop de functievervulling van lutravlieger is aangevangen.
6.9. Gelet op het bovenstaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
7. De rechtbank acht voorts termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van dit beroep gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op
€ 966,--. Daarbij wordt ter zake van de verrichte proceshandeling één punt toegekend voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting. Gelet op de complexiteit van de zaak, mede veroorzaakt door verweerder door het bestreden besluit tot tweemaal toe in te trekken waardoor eiseres genoodzaakt was nadere beroepschriften in te dienen, wordt het gewicht van de zaak bepaald op zwaar (wegingsfactor 1,5).
De rechtbank 's-Gravenhage,
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit van 28 juni 2006;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaarschrift neemt;
4. bepaalt dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 138-- vergoedt;
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 966,-- welke kosten voormelde rechtspersoon aan eiseres dient te vergoeden.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. M.M.F. Holtrop, mr. M.D.J. van Reenen-Stroebel en generaal majoor b.d. van de Koninklijke Landmacht M.P. Celie, militair lid en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2007, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.R. van Veen.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,