Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, meervoudige kamer
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiserers], gevestigd te [woonplaats], eiseres,
de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.
I. Ontstaan en loop van het geding
Bij brief van 24 mei 2005 heeft eiseres bij verweerder subsidie aangevraagd in het kader van de Tijdelijke stimuleringsregeling regulier maken 10.000 ID-banen (hierna: Stimuleringsregeling) voor [betrokkene].
Bij besluit van 8 augustus 2005 heeft verweerder besloten tot voor-waardelijke subsidieverlening voor een maximaal bedrag van € 17.000,-.
Bij besluit van 5 december 2005 heeft verweerder het besluit van 8 augustus 2005 ingetrokken.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 3 januari 2006 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Bij besluit van 16 mei 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 6 juni 2006 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.
1. Op grond van de gedingstukken neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
2. Met ingang van 1 april 1997 is eiseres met [betrokkene] een ID-dienstverband aangegaan. Het betrof een dienstverband met een werktijdfactor van 1, hetgeen feitelijk gelijk staat met een arbeidsduur van 36,86 uur per week, in de sector onderwijs. Het bruto maandsalaris bedroeg € 1.563,00.
3. Met ingang van 1 augustus 2005 is dit ID-dienstverband omgezet in een reguliere dienstbetrekking voor onbepaalde tijd. Omdat [betrokkene] werktijdvermindering had aangevraagd, betrof het een dienstverband met een werktijdfactor 0,8681, hetgeen feitelijk gelijk staat met een arbeidsduur van 32 uur per week. Het maandsalaris bedroeg € 1.356,84.
4. Verweerder heeft op basis van de voorwaarden van de Stimulerings-regeling, de Tijdelijke aanvullende stimuleringsregeling regulier maken van 10.000 ID-banen, de Wijziging Tijdelijke stimuleringsregeling regulier maken 10.000 ID-banen en de subsidieaanvraag besloten tot voorwaardelijke subsidieverlening voor een maximaal bedrag van € 17.000,-. Hieraan is de voorwaarde verbonden dat de reguliere dienstbetrekking wordt gerealiseerd overeenkomstig het in de aanvraag gestelde en dat de bij en krachtens de Stimuleringsregeling gestelde verplichtingen worden nagekomen.
5. Verweerder heeft het hiervoor genoemde besluit ingetrokken omdat eiseres met [betrokkene] een dienstbetrekking is aangegaan waarbij het bruto maandloon is verminderd ten opzichte van het bruto maandloon van de ID-dienstbetrekking. Daarmee zou niet worden voldaan aan de Wijziging Tijdelijke Stimuleringsregeling regulier maken 10.000 ID-banen, met name artikel 4, derde lid, aanhef en onder c.
6. Eiseres heeft - kort samengevat - aangevoerd dat het loon van de werknemer niet door de omzetting van de ID-dienstbetrekking in een reguliere dienstbetrekking is verminderd. Er is derhalve geen causaal verband tussen de vermindering van het loon en de omzetting naar een reguliere baan. Het loon is verminderd omdat de werknemer werktijdvermindering heeft aangevraagd in verband met gezondheidsproblemen. Voorts geeft de bestreden beslissing geen blijk van een belangenafweging.
7. Ingevolge artikel 4, derde lid, aanhef en onder c van de Wijziging Tijdelijke Stimuleringsregeling regulier maken 10.000 ID-banen (Wijziging Stimuleringsregeling) verklaart de werkgever in ieder geval dat het loon van de werknemer door de omzetting van de ID-dienstbetrekking in een reguliere dienstbetrekking niet vermindert.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is de uitleg die verweerder aan artikel 4, derde lid, aanhef en onder c van de Wijziging Stimuleringsregeling heeft gegeven in strijd met het doel van die regeling. Het doel van de regeling is het behoud van vitale ID-banen in maatschappelijke sectoren en werkgelegenheid voor ID-werknemers. Het gaat er om dat ID-werknemers (veelal langdurig werklozen) niet meer aangewezen zijn op een bijstandsuitkering.
9. Om werkgevers beter in staat te stellen de regeling te gebruiken is een aantal voorwaarden van de Stimuleringsregeling gewijzigd (Wijziging Tijdelijke stimuleringsregeling regulier maken 10.000 ID-banen, Stcrt. 2003, 120). Op grond van artikel 4, derde lid, aanhef en onder a van de Stimuleringsregeling diende de reguliere dienstbetrekking hetzelfde aantal arbeidsuren te behelzen als de ID-baan. Deze eis is losgelaten omdat de regeling in een aantal gevallen tot gevolg had dat de werkgever een behoorlijke loonsverhoging van de werknemer zou moeten accepteren. Dit vormde soms een belemmering om de ID-dienstbetrekking om te zetten in een reguliere dienstbetrekking. In de wijziging is opgenomen dat het aantal arbeidsuren wel mag verminderen, maar dat dit niet tot gevolg mag hebben dat de werknemer er in loon achteruit gaat. Gelet op het doel van de regeling dient loon gekoppeld te worden aan (bruto) uurloon en niet zoals verweerder heeft gedaan aan bruto maandloon. Het (bruto) uurloon van de werknemer mag derhalve niet verminderen. Dat is in het geval van [betrokkene] ook niet gebeurd. [betrokkene] is minder gaan werken waardoor zijn bruto maandloon is verminderd, zijn bruto uurloon is echter gelijk gebleven.
10. De vermindering van het loon, zoals die in het onderhavige geval heeft plaatsgevonden, is dus niet het gevolg van de omzetting van de dienstbetrekking maar is het gevolg van een verzoek van [betrokkene] zelf. [betrokkene] heeft immers om werktijdvermindering gevraagd. Met eiseres is de rechtbank dan ook van oordeel dat aldus het vereiste verband ontbreekt tussen de vermindering van het loon en de omzetting van de dienstbetrekking.
11. Nu verweerder in het bestreden besluit heeft overwogen dat het loon van de werknemer is verminderd, ontbeert het besluit, gelet op het hiervoor overwogene, een draagkrachtige motivering en dient het te worden vernietigd op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres moeten nemen. Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd behoeft geen bespreking meer.
12. Verweerder wordt veroordeeld in de door eiseres in verband met de behandeling van het onderhavige beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,-. Daarbij is 1 punt toegekend voor het indienen van het beroepschrift bij een zaak van gemiddeld gewicht tegen een waarde van € 322,-- per punt.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit van 16 mei 2006;
3. draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 322,--, welke kosten de Staat (ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) aan eiseres dient te vergoeden;
5. bepaalt dat voornoemde rechtspersoon het door eiseres betaalde griffierecht ad € 281,-- vergoedt.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. G.P. Kleijn, mr. C.C. Dedel-van Walbeek en mr. M.M.F. Holtrop en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2007, in tegenwoordigheid van de griffier K.S.L. Chong.