ECLI:NL:RBSGR:2007:BC3381

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/27723, 07/27721
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een besluit tot afwijzing van een verblijfsvergunning op basis van ambtelijk verkregen informatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 december 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Afghaanse verzoekster en de staatssecretaris van Justitie. De verzoekster had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel verblijf bij haar echtgenoot. Na een reeks van procedures en beslissingen, waaronder een eerdere uitspraak van de rechtbank, heeft de staatssecretaris in een bestreden besluit geoordeeld dat verzoekster niet in aanmerking kwam voor de verblijfsvergunning omdat zij niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Dit besluit was gebaseerd op ambtelijk verkregen informatie over de mogelijkheid van terugkeer naar Afghanistan en de mvv-procedure. De voorzieningenrechter heeft echter vastgesteld dat de staatssecretaris in het bestreden besluit niet voldoende heeft gemotiveerd op welke bronnen deze informatie was gebaseerd en dat verzoekster niet in de gelegenheid was gesteld om te reageren op deze nieuw gebleken feiten en omstandigheden. Dit was in strijd met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter heeft het beroep van verzoekster gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is er een voorlopige voorziening getroffen om verzoekster te verbieden uit te zetten totdat er een nieuw besluit is genomen. De staatssecretaris is veroordeeld in de proceskosten van verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer:
AWB 07/27723 (voorlopige voorziening)
AWB 07/27721 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 december 2007
in de zaak van:
[Eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1977, van Afghaanse nationaliteit,
verzoekster,
gemachtigde: mr. M.F. Wijngaarden, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. W. Vrooman, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Verzoekster heeft op 7 april 2004 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel “verblijf bij echtgenoot, [echtgenoot]”. Verzoekster heeft op 18 april 2005 bezwaar gemaakt tegen de weigering om tijdig te beslissen op de aanvraag. Verzoekster heeft op 30 maart 2006 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. Dit beroep is bij uitspraak van 23 mei 2006 (AWB 06/16161) van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, gegrond verklaard. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 16 juni 2006 gegrond verklaard, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag, en ongegrond verklaard, voor zover gericht tegen de fictieve weigering tot het verlenen van een verblijfsvergunning. Verzoekster heeft tegen dit besluit op 10 juli 2006 beroep ingesteld. Bij brief van 8 augustus 2006 heeft verweerder het besluit van 16 juni 2006 ingetrokken. Bij brief van 27 augustus 2006 heeft verzoekster het petitum van het beroep van 10 juli 2006 gewijzigd in die zin dat deze zich richt tegen de weigering tijdig een besluit op bezwaar te nemen. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 31 oktober 2006 gegrond verklaard, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag, en ongegrond verklaard, voor zover gericht tegen de fictieve weigering tot het verlenen van een verblijfsvergunning. Bij uitspraak van 8 mei 2007 (AWB 06/33418) van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, is het beroep van 10 juli 2006 gegrond verklaard en het besluit van 31 oktober 2006 vernietigd.
1.2 Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 19 juni 2007 ongegrond verklaard. Verzoekster heeft tegen dit besluit op 6 juli 2007 beroep ingesteld.
1.3 Verzoekster heeft op 6 juli 2007 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt verweerder te verbieden haar uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 25 september 2007. verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.4 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
2.5 Ingevolge artikel 7:9 Awb wordt, wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.
2.6 In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat verzoekster niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “verblijf bij echtgenoot, [echtgenoot]”, omdat verzoekster niet in het bezit is van een mvv en geen geslaagd beroep kan doen op de hardheidsclausule, neergelegd in artikel 3.71, vierde lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).Verzoekster kan geen geslaagd beroep doen op het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK). Ook het beroep van verzoekster dat op grond van artikel 4:84 Awb toepassing dient te worden gegeven aan het Wijzigingsbesluit Vreemdelingen-circulaire (WBV) 2005/1 kan niet slagen. Niet is gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden op grond waarvan, bij afweging van alle aan de orde komende belangen, aanleiding bestaat verzoekster vrij te stellen van het mvv-vereiste. Tot slot kan verzoekster geen geslaagd beroep doen op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2.7 In beroep heeft verzoekster aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:9 Awb, nu verzoekster na de hoorzitting niet opnieuw is gehoord, terwijl na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend zijn geworden die voor de op het bezwaar te nemen besluit van aanmerkelijk belang kunnen zijn. In het bestreden besluit is tot twee keer toe verwezen naar ambtelijk verkregen informatie. Deze informatie is voorafgaand aan het bestreden besluit niet aan verzoekster bekend gemaakt. Verzoekster is derhalve niet in staat gesteld op deze informatie te reageren. Evenmin is zij hierover gehoord. Nu deze ambtelijk verkregen informatie onlosmakelijk verbonden is met de door verzoekster gestelde onmogelijkheid om terug te keren naar Pakistan ten einde daar de mvv-procedure af te wachten, is deze informatie van wezenlijk belang geweest voor het op het bezwaarschrift genomen besluit. Het besluit is derhalve in strijd met artikel 7:9 Awb.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.8 De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit heeft overwogen dat uit ambtelijk verkregen informatie is gebleken dat het ministerie van Buitenlandse Zaken van Pakistan visa voor de duur van zes maanden verstrekt aan Afghaanse staatsburgers met het recht op terugkeer naar Afghanistan (een zogenaamde re-entry) en dat uit ambtelijk verkregen informatie inmiddels is gebleken dat de reis van Afghanistan naar Pakistan en meer specifiek van Kabul maar Islamabad, alwaar de mvv-procedure afgewacht dient te worden, mogelijk is per vliegtuig. Verweerder heeft in het bestreden besluit niet aangegeven op welke bronnen deze informatie gebaseerd is. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat de ambtelijk verkregen informatie van het internet afkomstig is. Voor zover al aangenomen kan worden dat informatie van het internet kan worden aangemerkt als ambtelijk verkregen informatie overweegt de voorzieningenrechter dat ten tijde van het bestreden besluit niet inzichtelijk was waar deze informatie vandaan kwam. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert. Dit klemt te meer nu deze feiten en omstandigheden niet eerder in de procedure of op een hoorzitting aan de orde zijn gesteld en verzoekster niet door verweerder in de gelegenheid is gesteld om voor het nemen van het bestreden besluit te reageren op deze nieuw gebleken feiten en omstandigheden. De voorzieningenrechter acht het in strijd met artikel 7:9 Awb dat verweerder verzoekster niet in de gelegenheid heeft gesteld om te reageren op deze feiten en omstandigheden.
2.9 De voorzieningenrechter zal het beroep reeds hierom gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met de artikelen 7:9 en 7:12 Awb. Aan de overige beroepsgronden komt de voorzieningenrechter dientengevolge niet toe.
2.10 De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.11 Nu het beroep gegrond is verklaard en het bezwaar geen schorsende werking heeft, ziet de voorzieningenrechter aanleiding een voorlopige voorziening treffen.
2.12 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoekster heeft gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en € 322,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1).
2.13 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht vergoedt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift;
3.4 verbiedt verweerder verzoekster uit te zetten voordat verweerder op het bezwaar heeft beslist;
3.5 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 644,- te betalen aan verzoekster in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening en € 322,- in verband met het beroep.
3.6 draagt de Staat der Nederlanden op € 143,- aan verzoekster te betalen als vergoeding voor het betaalde griffierecht voor het verzoek om voorlopige voorziening en € 143,- voor het beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.D. de Jong, voorzieningenrechter, en op 17 december 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.