RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 07 / 3776
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 14 augustus 2007
[Eiser]
geboren op [geboortedatum] 1985, van Chinese nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. E.P.A. Zwart, advocaat te Beverwijk,
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. E.T.P. Scheers, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Eiser heeft op 13 april 2000 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 3 mei 2002 afgewezen en tevens ambtshalve overwogen dat eiser niet in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv). Eiser heeft tegen de afwijzing van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op 30 mei 2002 beroep ingesteld. Op dezelfde datum heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de ambtshalve weigering van de verblijfsvergunning regulier. Bij besluit van 8 augustus 2002 heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard, waartegen eiser op 2 september 2002 beroep heeft ingesteld.
1.2 Deze rechtbank, nevenzittingsplaats Alkmaar (AWB 02/41858 en AWB 02/67973), heeft op 27 februari 2004 het beroep in de asielzaak gegrond verklaard met instandlating van de rechtsgevolgen en het beroep in de reguliere zaak ongegrond verklaard.
[1.3] Eiser heeft op 19 maart 2004 hoger beroep ingesteld tegen voornoemde uitspraak, welk hoger beroep eiser, nadat verweerder de bestreden besluiten had ingetrokken, op 27 april 2004 heeft ingetrokken.
[1.4] Verweerder heeft op 15 januari 2007 opnieuw een besluit op de aanvraag genomen, waarbij de aanvraag asiel is afgewezen en aan eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend voor de periode van 13 april 2000 tot 9 april 2001.
[1.5] Eiser heeft tegen het besluit beroep ingesteld op 24 januari 2007.
[1.6] De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 31 mei 2007. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
[1.7] Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
Ten aanzien van de verblijfsvergunning asiel
2.2 Eiser behoort tot de Bai-bevolkingsgroep en is afkomstig uit Yunnan. Eisers vader is overleden op 6 juli 1999. Eisers moeder is overleden toen hij twee jaar oud was. Eiser werd alom geminacht en op school uitgescholden, omdat hij geen ouders meer had. Soms werd eiser geslagen. Om deze redenen is eiser, met de hulp van ene meneer [...], een vriend van eisers vader, op 11 februari 2000 uit China vertrokken.
2.3 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit -zakelijk weergegeven- op het volgende standpunt gesteld. Eiser heeft toerekenbaar geen identiteits- dan wel nationaliteitsdocumenten overgelegd. Voorts is niet aannemelijk geworden dat eiser niet kan terugkeren naar China wegens gevaar voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Evenmin heeft eiser individuele humanitaire omstandigheden aangetoond die een beroep op artikel 29, eerste lid, onder c Vreemdelingenwet 2000 (Vw) rechtvaardigen. Tot slot is er sinds het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 9 april 2001, inzake de positie van alleenstaande minderjarige vreemdelingen in China, kenmerk: DPC/AM-709612 (hierna: het ambtsbericht), in China sprake van adequate opvang van naar China terugkerende minderjarige vreemdelingen.
2.4 Eiser heeft hiertegen in beroep -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd. Het is eiser gezien zijn jonge leeftijd niet aan te rekenen dat hij geen documenten heeft overgelegd, nu de reisagent hem geen keuze liet. Verder is het besluit onvoldoende gemotiveerd nu eiser zijn stellingen – in tegenstelling tot hetgeen verweerder daarover zegt – wel heeft onderbouwd. Eiser heeft immers aangegeven dat hij werd geminacht en zich niet kon handhaven in China. Verder heeft eiser naar het ambtsbericht verwezen ten aanzien van de mogelijkheid van een jaar gevangenisstraf bij terugkomst na illegale uitreis. Ook heeft eiser aangegeven dat hij bij terugkomst niet kan terugvallen op familie en dat het ambtsbericht niets zegt over adequate opvang in de provincie Yunnan.
2.5 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vw genoemde gronden.
2.6 Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw worden verleend aan de vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
2.7 Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw worden verleend aan de vreemdeling van wie naar het oordeel van verweerder op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
2.8 Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Bij de beoordeling worden de in artikel 31, tweede lid, Vw bedoelde omstandigheden betrokken.
2.9 In geschil is of verweerder op goede gronden heeft geweigerd eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, dan wel onder c, Vw.
2.10 Tussen partijen staat vast dat eiser bij zijn aanvraag geen identiteits- en nationaliteitsdocumenten heeft overgelegd. Verweerder heeft het ontbreken van deze documenten aan eiser kunnen toerekenen. Eiser heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat hij enige moeite heeft gedaan zijn paspoort niet te hoeven afgeven aan de reisagent. Eisers stelling dat het een feit van algemene bekendheid is dat reisagenten veelal tot de Chinese maffia behoren en reisdocumenten meermalen gebruiken, doet daaraan niet af. Dit temeer daar eisers reisagent geen onbekende voor hem was, maar een man die op goede voet stond met zijn vader en ook het huis van eisers vader heeft verkocht. Eiser heeft ook overigens niet aannemelijk gemaakt dat de reisagent inderdaad behoorde tot de Chinese maffia.
2.11 Verweerder heeft het asielrelaas van eiser geloofwaardig geacht.
2.12 Eiser stelt dat hij als gevolg van zijn illegale uitreis uit China een gerede kans loopt bij terugkeer in China een jaar in de gevangenis te belanden. Eiser baseert zich hierbij op het ambtsbericht. Daarin is vermeld -kort weergegeven en voor zover van belang- dat personen van wie is vastgesteld dat ze het land destijds illegaal hebben verlaten bij inreis vijftien dagen hechtenis en een geldboete riskeren en in ernstige gevallen een gevangenisstraf of ondertoezichtstelling van één jaar. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser hiermee geen daadwerkelijke concrete redenen aannemelijk heeft gemaakt, gelegen in zijn persoonlijke feiten en omstandigheden, die de conclusie rechtvaardigen dat eiser een reëel risico loopt in de zin van artikel 3 EVRM. Verweerder kan hierin worden gevolgd, nu eiser zich in zijn stelling slechts baseert op algemene informatie. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich voorts terecht op het standpunt dat genoemde mogelijke gevolgen van eisers illegale uitreis geen behandeling in de zin van artikel 3 EVRM vormen.
2.13 In hetgeen door eiser is aangevoerd, namelijk dat hij in China problemen heeft ondervonden doordat hij alom werd geminacht en op school werd uitgescholden daar hij geen ouders meer had, en dat hij soms werd geslagen, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om eiser op grond van bijzondere individuele klemmende redenen van humanitaire aard een verblijfsvergunning te verlenen.
2.14 Verweerder heeft eiser dan ook terecht niet in aanmerking gebracht voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b en c, Vw.
Ten aanzien van de verblijfsvergunning regulier
2.15 Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier vanaf het moment van de aanvraag op 13 april 2000 tot 9 april 2001, het moment waarop uit het ambtsbericht van die datum bleek dat er voor amv’s adequate opvang aanwezig is in China. Vanaf het moment van het verschijnen van het ambtsbericht voldeed eiser niet meer aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning regulier.
2.16 Eiser stelt zich op het standpunt dat hij voldoende heeft onderbouwd dat er geen adequate opvang in China voor hem voorhanden is, nu hij heeft aangevoerd dat het ambtsbericht niets vermeldt over opvanginstellingen in Yunnan en voorts dat er geen bloedverwanten meer zijn die hem kunnen opvangen. Eiser is van oordeel dat hij een verblijfsvergunning tot zijn achttiende verjaardag had moeten krijgen althans hem een verblijfsvergunning regulier voor tenminste de duur van één jaar had moeten worden verleend.
2.17 Ingevolge artikel 14, eerste lid, onder e, Vw is verweerder bevoegd ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen. In artikel 3.56, eerste lid, aanhef en onder c van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is bepaald dat een dergelijke vergunning kan worden verleend onder een beperking verband houdend met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling, voor wie naar het oordeel van verweerder, naar plaatselijke maatstaven gemeten, adequate opvang ontbreekt in het land van herkomst of in een ander land waar hij redelijkerwijs naartoe kan gaan.
2.18 In het ambtsbericht is met betrekking tot de opvang van amv’s het volgende vermeld: “Minderjarigen die alleen komen te staan, worden in China in eerste instantie opgevangen door familieleden of (als er geen familie meer is) door goede bekenden uit de directe omgeving. Alleen in die gevallen dat een kind helemaal alleen staat, komt overheidsopvang aan de orde. Alleenstaande jongeren onder 16 jaar worden als regel ondergebracht in een weeshuis in de regio van herkomst. Alleenstaande jongeren van 16 of 17 jaar zullen eerder geplaatst worden in een verzorgingstehuis. (...) In landelijke gebieden zorgt het dorpscomité tezamen met de lokale gemeenschap voor onderdak en begeleiding.”
2.19 Een algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken omtrent de situatie in een land kan worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Daartoe dient het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen, onder aanduiding – voor zover mogelijk en verantwoord – van de bronnen waaraan deze is ontleend. Indien aan deze eisen is voldaan mag verweerder bij de besluitvorming op vergunningaanvragen van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
2.20 De door eiser al eerder in de procedure overgelegde stukken en de door eiser aangevoerde argumenten bieden onvoldoende grond om te oordelen dat verweerder had moeten twijfelen aan de juistheid of volledigheid van de in het ambtsbericht neergelegde informatie over adequate opvang van minderjarigen in China. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat er in zijn individuele geval geen sprake is van adequate opvang. Verweerder heeft zich derhalve op het standpunt kunnen stellen dat er voor eiser bij terugkeer in China adequate opvang voor handen is.
2.21 Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder de vergunning heeft kunnen verlenen tot 9 april 2001. Immers met het verschijnen van het ambtsbericht voldeed eiser niet langer aan de in artikel 3.56, eerste lid, Vb, gestelde voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning.
2.22 Eisers stelling dat de verblijfsvergunning regulier voor tenminste de duur van één jaar had moeten worden verleend, vindt geen steun in de regelgeving.
Ingevolge artikel 3.57 Vb, voor zover hier van belang, wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, verleend voor ten hoogste één jaar en kan deze telkens met ten hoogste één jaar worden verlengd. Deze tekst duidt er juist op dat een verblijfsvergunning voor een periode korter dan een jaar kan worden verleend. Dat ligt ook voor de hand in situaties als de onderhavige, waarin duidelijk is dat op enig moment in de periode van een jaar niet meer aan de beperking van de vergunning wordt voldaan.
2.23 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.24 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr H.C. Greeuw, rechter, en op 14 augustus 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S. Rabbering, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.