RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 06 / 16618
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 9 augustus 2007
[Eiser],
geboren op [geboortedatum] 1984, van Afghaanse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. drs. E.M. Hoorenman, advocaat te Hoorn,
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. T. Hartsuiker, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Eiser heeft op 14 december 2005 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 10 maart 2006 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit op 3 april 2006 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft op 23 maart 2007 een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 4 april 2007. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Ingevolge artikel 34 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 van de vreemdeling die direct voorafgaande aan de aanvraag, gedurende vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft genoten als bedoeld in artikel 8, onder c, slechts worden afgewezen indien zich op het moment waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, afloopt, een grond als bedoeld in artikel 32 voordoet.
2.3 Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, Vw kan de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden ingetrokken dan wel de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur ervan worden afgewezen indien de grond voor verlening, bedoeld in artikel 29, is komen te vervallen.
2.4 Bij de beoordeling van het beroep betrekt de rechtbank de volgende feiten. Op 11 april 2001 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. In verband met het destijds geldende beleid van categoriale bescherming voor asielzoekers uit Afghanistan heeft verweerder bij beschikking van 22 september 2001 aan eiser met ingang van datum aanvraag de gevraagde vergunning verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw. Bij beschikking van 3 juli 2003 heeft verweerder de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken. Het hiertegen door eiser ingestelde beroep is door deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, bij uitspraak van 25 mei 2004 (AWB 03/41426) gegrond verklaard. In vervolg op die uitspraak heeft verweerder bij brief van 24 oktober 2005 aan eiser bericht dat een nieuw besluit diende te worden genomen, maar dat dit juridisch niet meer mogelijk is omdat de geldigheid van de verleende vergunning voor bepaalde tijd op 11 april 2004 is verlopen. In verband daarmee heeft verweerder aan eiser verzocht een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd in te dienen, hetgeen eiser op 14 december 2005 heeft gedaan.
2.5 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn asielaanvraag het volgende aangevoerd. Eiser behoort tot de Pasthun-bevolkingsgroep en woonde in het dorp [dorpsnaam], district Sorkhood, provincie Nangarhar te Afghanistan, samen met zijn ouders en jongere broer. Zijn oudere broer en neef zijn twee jaar geleden geronseld door de Taliban. Van zijn broer heeft eiser sindsdien niets meer vernomen en zijn neef is dood teruggekomen. In februari/maart 2001 zijn de problemen van eiser begonnen toen de Taliban na het vrijdagsgebed in de moskee aankondigden dat zij mankracht nodig hadden. Er was samen met de imam een lijst opgemaakt met namen van jongens die zouden worden opgeroepen. Ook de naam van eiser stond op die lijst. Drie dagen later is de imam van de dorpmoskee, [imam], samen met een aantal andere mannen met deze lijst naar het huis van eiser gegaan om eiser op te halen. Eisers vader weigerde eiser af te staan omdat zijn oudste zoon ook al was geronseld. Op 23 maart 2001 kwamen de Taliban bij het huis van eiser langs en hebben zij zijn vader onder druk gezet om eiser af te staan. Ook nu wilde de vader van eiser zijn zoon niet afstaan. Hierop werd hij in elkaar geslagen en verwond. Toen eiser ’s avonds thuiskwam en hoorde wat er was gebeurd heeft hij op aanraden van zijn ouders de nacht bij zijn oom doorgebracht. De volgende dag kwam eisers moeder vertellen dat de Taliban weer langs waren geweest, op zoek naar eiser. Eisers oom heeft vervolgens eisers reis geregeld.
2.6 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit - kort samengevat - op de volgende standpunten gesteld. Omdat het beleid voor categoriale bescherming voor asielzoekers uit Afghanistan is afgeschaft is de grond waarop aan eiser met ingang van 11 april 2001 een verblijfsvergunning is verleend komen te vervallen. Beoordeeld naar de situatie ten tijde van de verleende vergunning zowel als naar de huidige situatie komt eiser evenmin in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van een van de andere in artikel 29, eerste lid, Vw vermelde gronden voor verlening. De ronseling door de Taliban houdt geen verband met de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Ook wanneer er van uit wordt gegaan dat de aandacht van de Taliban op eiser persoonlijk gericht is geweest, is daarmee nog aangetoond dat er raakvlakken zijn met het Vluchtelingenverdrag. De door eiser gevreesde bloedwraak van dorpsoudsten of familieleden van de andere jongeman die zij hebben moeten aanwijzen en die de plaats van eiser bij de Taliban heeft moeten innemen is alleen gebaseerd op speculatie van de zijde van eiser en op geen enkele wijze geconcretiseerd.
2.7 In beroep heeft eiser hiertegen, samengevat, het volgende aangevoerd. Eiser is vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en heeft nog steeds te vrezen voor vervolging. In de uitspraak van 25 mei 2004 van de rechtbank is vastgesteld dat de aandacht van de Taliban wel degelijk - ook specifiek - op de persoon van eiser was gericht. Het ging niet alleen om ronseling maar om weigering van eiser en diens vader om daaraan te voldoen. Dat maakt eiser tot afvallige, althans politieke opposant werd beschouwd, althans een met de beginselen van de Taliban strijdige politieke overtuiging werd toegeschreven. Eisers vrees voor bloedwraak is allerminst gebaseerd op speculatie. Eiser weet zeker dat hem bloedwraak te wachten staat, omdat hij de cultuur en de mores van zijn bevolkingsgroep in zijn dorp kent. Eiser komt in aanmerking voor een verblijfsvergunning op de a- dan wel b-grond van artikel 29, eerste lid, Vw.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.8 Niet in geschil is dat de grond voor verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is vervallen, nu het categoriale beschermingsbeleid voor asielzoekers uit Afghanistan op 9 september 2002 is beëindigd.
2.9 Ter beoordeling staat allereerst of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser, ten tijde van de verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw, niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op één van de andere gronden genoemd in artikel 29, eerste lid, Vw.
2.10 In de eerder vermelde uitspraak van 25 mei 2004 van deze rechtbank in het beroep gericht tegen het besluit tot intrekking van de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft de rechtbank in rechtsoverweging 14 geoordeeld dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser, ten tijde van het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Aan dat oordeel heeft de rechtbank blijkens rechtsoverweging 13 van zijn voormelde uitspraak de volgende motivering ten grondslag gelegd. “..... . Uit eisers verklaringen kan niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat de aandacht niet persoonlijk op eiser was gericht. Eiser heeft tijdens het nader gehoor verklaard dat de Taliban in februari/maart 2001 na het vrijdagsgebed hadden aangekondigd dat zij mankracht nodig hadden. Zij hadden hiertoe een lijst gemaakt waarop ook eisers naam stond vermeld. Drie dagen later is de imam van het dorp, samen met een aantal andere mannen van het dorp, naar eisers vader gegaan. Eisers vader heeft toen aangegeven dat hij niet wilde dat eiser werd meegenomen, omdat een broer van eiser al eerder was geronseld en sindsdien was niets meer van hem vernomen. De imam heeft tegen eisers vader gezegd dat de Taliban eiser toch wel te pakken zou krijgen. Op 23 maart 2001 zijn de Taliban bij eisers woning langsgekomen. Eiser was toen niet aanwezig. De Taliban waren boos op eisers vader vanwege de eerdere weigering om eiser af te staan en hebben eisers vader in elkaar geslagen. De Taliban hebben aangegeven dat zij nogmaals voor eiser zouden terugkomen, hetgeen zij de volgende dag ook hebben gedaan. Dat ook namen van andere jonge mannen op de lijst stonden doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan het feit dat de aandacht wel degelijk – ook – specifiek op de persoon van eiser was gericht”.
2.11 Verweerder heeft tegen de voormelde uitspraak van 25 mei 2004 geen hoger beroep ingesteld. Dat brengt met zich mee dat die uitspraak ten tijde van het in de onderhavige procedure bestreden besluit reeds kracht van gewijsde had. Ofschoon de uitspraak van 25 mei 2004 betrekking heeft op een besluit tot intrekking van een verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en het onderhavige besluit betrekking heeft op het niet verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd zijn de gronden op basis waarvan door verweerder is beoordeeld of eiser in aansluiting op de aan hem verleende verblijfsvergunning op de d-grond van artikel 29, eerste lid, Vw in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel dezelfde. In beide gevallen is door verweerder eerst beoordeeld of eiser ten tijde van de verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op de d-grond ook in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning asiel op de a-grond van artkel 29, eerste lid, Vw. De rechtbank heeft over de beoordeling die verweerder ten aanzien deze rechtsvraag in het besluit van 3 juli 2003 heeft gemaakt in zijn uitspraak van 25 mei 2004 in de voormelde rechtsoverwegingen 13 en 14 reeds uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel uitgesproken. Het standpunt dat verweerder in het bestreden besluit heeft ingenomen ter zake van het door eiser, in verband met zijn vrees voor de Taliban, gedane beroep op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw is daarmee in strijd.
2.12 Derhalve dient het bestreden besluit te worden vernietigd wegens schending van het beginsel van formele rechtskracht. De overige gronden van beroep behoeven geen bespreking meer.
2.13 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wordt dit bedrag op grond van artikel 8:75, tweede lid, Awb betaald aan de griffier.
1.1 verklaart het beroep gegrond;
1.2 vernietigt het bestreden besluit;
1.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van 14 december 2005 met in achtneming van deze uitspraak;
1.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 644,- te betalen aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem;
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, en op 9 augustus 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. R.C.G. Beentjes, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC,
’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.