RECHTBANK ´S-GRAVENHAGE
ZITTINGHOUDENDE TE ROERMOND
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Vreemdelingenkamer
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Inzake: [Eiser], eiser,
gemachtigde mr. J.K.M. Hensels, advocaat te Vaals,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie te ’s-Gravenhage, verweerder.
In deze uitspraak wordt onder verweerder tevens verstaan de rechtsvoorgangers van de Staatssecretaris van Justitie, als het bevoegde bestuursorgaan in procedures als de onderhavige.
Bij besluit van 8 november 2006 heeft verweerder geweigerd eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), onder de beperking ‘het ondergaan van medische behandeling’, te verlenen. Tegen dat besluit heeft verzoeker bij bezwaarschrift van 21 november 2006 bezwaar ingesteld.
Gelijktijdig met het bezwaar, bij verzoekschrift van 21 november 2006, heeft eiser de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht bij wege van voorlopige voorziening uitzetting te verbieden tot op het bezwaar is beslist. Dit verzoek is geregistreerd onder procedurenummer AWB 06/56935.
Bij besluit van 14 februari 2007 is op voormeld bezwaar beslist. Tegen dit besluit is bij fax van 13 maart 2007 beroep ingesteld. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening hangende bezwaar is, met toepassing van het bepaalde in artikel 8:81, vijfde lid van de Awb, gelijkgesteld met een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening hangende beroep.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. De ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiser gezonden.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2007, alwaar eiser zich heeft laten vertegenwoordigen door zij gemachtigde ter zitting
mr. L.H.C.M. Hurenkamp, advocaat te Vaals. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. H. Verbaten.
Eiser, geboren op [geboortedatum] 1985 en van Liberiaanse dan wel Guinese nationaliteit, heeft op 22 augustus 2006 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ’het ondergaan van medische behandeling’. Bij die aanvraag heeft eiser een brief van zijn gemachtigde van 24 juli 2006 overgelegd. In dit schrijven is vermeld dat eiser in de eerder door hem gevoerde procedure ter verkrijging van een verblijfsvergunning (asiel) geheel is uitgeprocedeerd. Vermeld is verder dat eiser in het land van herkomst dermate traumatische ervaringen heeft opgelopen dat hij dientengevolge onder behandeling staat van het RIAGG. Volgens het betreffende schrijven is bij eiser sprake van medische nood ten gevolge van een posttraumatisch stress-syndroom (PTSS). Aangekondigd wordt dat de behandelend medici van eiser op verzoek van het Bureau Medische Advisering (BMA) informatie zullen verstrekken. Volgens eiser zou het van ongekende hardheid getuigen om hem terug te sturen naar zijn land van herkomst. Daarnaast wordt gesteld dat eiser vanwege zijn psychische gesteldheid niet in staat is om te reizen en niet over identiteitspapieren beschikt.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat eiser niet beschikt over een voor het gewenste verblijfsdoel geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat niet gebleken is dat eiser valt onder de categorie vreemdelingen, die op grond van artikel 17, eerste lid, onder c, van de Vw 2000, vanwege medische situatie, wordt vrijgesteld van het mvv vereiste. Onder verwijzing naar onderdeel B8/1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) heeft verweerder daartoe overwogen dat eiser niet de benodigde gegevens en bescheiden heeft overgelegd. Ook heeft verweerder geen grond gevonden om eiser met toepassing van de hardheidsclausule van artikel 3.71, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) van de mvv-verplichting vrij te stellen.
Eiser heeft betoogd dat het niet aanleveren van het BIG-nummer van zijn behandelend psychiater hem niet verweten kan worden, aangezien de betreffende psychiater dit nummer niet wenste mede te delen om redenen verband houdend met privacy. Verder heeft hij gewezen op de in het kader van zijn aanvraag overgelegde verklaring van zijn behandelend hulpverlener van 1 augustus 2006, waarin volgens eiser het bestaan en de aard van zijn klachten zijn vermeld. Ook heeft hij gewezen op het eerder aan verweerder doorgezonden schrijven van zijn behandelend psycholoog van 7 februari 2007, gericht aan eisers gemachtigde. In laatstgenoemd schrijven (in beroep overgelegd) heeft de betreffende psycholoog aangegeven dat dokter Badr (zijnde de behandelend psychiater) alsnog genegen was zijn BIG-nummer te verstrekken. Nu alle benodigde informatie voorhanden was (naam hulpverlener, aard van de klachten, beschermde beroepsgroep) had het volgens eiser op de weg van verweerder gelegen contact op te nemen met de medisch hulpverlener teneinde het BIG-registratienummer te verkrijgen.
De rechtbank concludeert op grond van hetgeen is aangevoerd, alsmede het verhandelde ter zitting dat het beroep zich richt tegen het bestreden besluit voor zover daarbij is bepaalde dat eiser niet in aanmerking komt voor de vrijstelling van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het betreft de vreemdeling voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen.
In onderdeel B8/1.1 van de Vc 2000 (in de versie zoals die luidde tot 1 maart 2007) is onder meer het volgende bepaald.
“Als een vreemdeling (mede) op grond van medische omstandigheden stelt dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor toelating, dient hij deze stelling genoegzaam te onderbouwen met een medische verklaring, opgesteld door een behandelaar die hetzij in het BIG-register (wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg) hetzij in het register van het NIP (Nederlands Instituut van Psychologen) is ingeschreven. Indien de medische verklaring is opgesteld door andere dan de hiervoor genoemde personen, wordt geen advies ingewonnen bij het BMA. Er mag niet van de vreemdeling worden gevergd dat hij een verklaring overlegt van zijn behandelaar, waarin deze zich een oordeel vormt over vreemdelingenrechtelijke aanspraken (waaronder tevens wordt begrepen vrijstelling van het wettelijk mvv-vereiste op grond van artikel 17, eerste lid onder c, Vreemdelingenwet). Er mag bijvoorbeeld niet van een vreemdeling worden geëist dat hij een verklaring overlegt waarin uitdrukkelijk is opgenomen dat het voor hem gelet op zijn gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen. Vorenstaande betekent dat door de vreemdeling dient te worden overgelegd een gedagtekende, ondertekende schriftelijke verklaring van de medisch behandelaar(s), waaruit blijkt:
- de naam, het adres en het BIG- of NIP-registratienummer van de behandelaar(s);
- dat de vreemdeling medische klachten heeft, waarvoor hij door de behandelaar wordt behandeld;
- wat de aard is van de medische klachten.”
Niet gebleken is dat eiser de vereiste gedagtekende, ondertekende schriftelijke verklaring van de behandelaar heeft overgelegd. In door eiser ingezonden verklaring van zijn behandelaar waaruit niet blijkt dat de betreffende medicus correct is geregistreerd, heeft verweerder gelet op het ter zake gevoerde beleid geen grond hoeven vinden om het BMA in te schakelen. Eisers stelling dat het op de weg van verweerder lag om, nu alle benodigde informatie voorhanden was (naam hulpverlener, aard van de klachten, beschermde beroepsgroep), zelf contact op te nemen met de medisch hulpverlener ter verkrijging van het BIG-registratienummer gaat niet op. Vorenstaand beleid maakt immers duidelijk dat het aan de betrokkene is om de gevraagde gegevens te overleggen.
Ten aanzien van de in de pleitnotitie nog ingeroepen uitspraak van de voorzieningenrechter, zittingsplaats Maastricht, van 19 maart 2007 overweegt de rechtbank als volgt. Anders dan van de zijde van eiser is gesteld, betreft die uitspraak naar dezerzijds oordeel niet een identieke casus. Blijkens voornoemde uitspraak had de betrokken vreemdeling in die zaak een toestemmingsverklaring voor het opvragen van medische gegevens overgelegd, maar had haar behandelaar niet gereageerd op herhaalde verzoeken van het BMA om informatie met betrekking tot verzoekster te verstrekken. Mede gelet op vorenstaand beleid, waarin is vermeld dat het wel of niet overleggen van een BIG-registratie bepalend is voor het wel of niet inschakelen van het BMA, ziet de rechtbank in voornoemde uitspraak van de voorzieningenrechter te Maastricht dan ook geen grond om in het onderhavige geval, waarin eiser (dan wel zijn behandelaar) heeft nagelaten de BIG-registratie te verstrekken, tot een eensluidend oordeel te komen. Het beroep op de betreffende uitspraak faalt.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder zich naar dezerzijds oordeel terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser, gelet op het ontbreken van een geldige mvv voor het door hem beoogde verblijfsdoel, niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de gevraagde beperking.
Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard.
Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. drs. E.J. Govaers in tegenwoordigheid van mr. E.M.J. Clermonts als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2007.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier,
verzonden op: 30 november 2007.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC te ’s Gravenhage. Ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak.