RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 07/36315,
V-nummer: [v-nummer],
uitspraak van de voorzieningenrechter
[verzoeker], wonende te Rotterdam, verzoeker,
gemachtigde: J.F. Sang-Ajang,
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.J. Hakvoort, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij besluit van 23 augustus 2007 afwijzend beslist op de aanvraag van verzoeker om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij faxbericht van 20 september 2007 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij faxbericht van gelijke datum heeft verzoeker een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
De zaak is op 22 november 2007 ter zitting behandeld. Verzoeker is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van zijn echtgenote L. Nibar. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder e, onder 1° en 2°, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, wordt in die wet en de daarop berustende bepalingen onder 'gemeenschapsonderdanen' verstaan onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie die op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna: EG-Verdrag) gerechtigd zijn een andere lidstaat binnen te komen en er te verblijven en familieleden van deze onderdanen die de nationaliteit van een derde staat bezitten en die uit hoofde van een ter toepassing van het EG-Verdrag genomen besluit gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven.
Ingevolge artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, heeft de vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het EG-Verdrag.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, wordt aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e, en gemeenschapsonderdaan is als bedoeld in artikel 1, onder e, sub 2°, een document of schriftelijke verklaring verschaft, waaruit het rechtmatig verblijf blijkt.
2.2. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.2.1. In zijn verzoekschrift van 20 september 2007 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om “schorsing van het voornemen om tot uitzetting over te gaan ondanks indiening bezwaarschrift”. Ter zitting heeft verzoeker desgevraagd aangegeven dat zijn verzoek er toe strekt te voorkomen dat hij hangende de beslissing op het door hem tegen het besluit van 23 augustus 2007 gemaakte bezwaar wordt uitgezet. Daarbij heeft verzoeker gewezen op de bij dit besluit vermelde rechtsgevolgen.
2.2.2. In het besluit van 23 augustus 2007 zijn in rubriek 5 onder het kopje ‘Rechtsgevolgen van deze beschikking’ onder meer als rechtsgevolgen van dit besluit vermeld dat verzoeker na bekendmaking van het besluit niet langer rechtmatig in Nederland verblijft, tenzij er een andere rechtsgrond voor rechtmatig verblijf van toepassing is, en Nederland uit eigen beweging binnen vier weken dient te verlaten, bij gebreke waarvan hij kan worden uitgezet. Naar het oordeel van de voorzieningrechter is verweerder er hiermee aan voorbij gegaan dat de weigering een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 af te geven geen verandering brengt in het verblijfsrecht dat verzoeker stelt te ontlenen aan het gemeenschapsrecht. Dit verblijfsrecht vloeit rechtstreeks voort uit het gemeenschapsrecht, zodat het bestaan ervan onafhankelijk is van het beschikken over een dergelijk document, dat enkel dient tot bewijs van rechtmatig verblijf. Anders dan verweerder ter zitting heeft gesteld vloeit uit het besluit van 23 augustus 2007 tot weigering van de afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 dan ook niet de bevoegdheid voor verweerder voort om verzoeker uit te zetten.
2.2.3. Gelet op het vorenstaande bestaat geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening als door verzoeker is verzocht. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
2.3. Aangezien verweerder verzoeker bij zijn besluit van 23 augustus 2007 ten onrechte heeft voorgehouden dat dit besluit tot gevolg heeft dat tot uitzetting van verzoeker kan worden overgegaan indien verzoeker niet binnen vier weken Nederland heeft verlaten, ten gevolge waarvan verzoeker zich genoodzaakt heeft gezien onderhavig verzoek in te dienen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van dit verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1). De voorzieningenrechter is niet gebleken dat verzoeker nog andere kosten heeft moeten maken.
2.4. Voorts is er aanleiding te bepalen dat het door verzoeker betaalde griffierecht wordt vergoed.
2.5. Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt.
De voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 644,-;
- wijst de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan verzoeker dient te vergoeden;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. M.G.L. de Vette, voorzieningenrechter, en door deze en mr. M.J.F.J. van Beek, griffier, ondertekend.
De griffier,
De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.