ECLI:NL:RBSGR:2007:BC2368

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/11238, 07/11239
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortgezet verblijf na amv-vergunning voor Angolese vreemdeling

In deze zaak gaat het om een Angolese vreemdeling die drie jaar in Nederland verbleef met een verblijfsvergunning onder de beperking 'alleenstaande minderjarige vreemdeling' (amv). De rechtbank heeft geoordeeld dat de vreemdeling niet meer voldeed aan de voorwaarden voor verlenging van zijn verblijfsvergunning, omdat er sinds 1 januari 2004 adequate opvang voor Angolese amv-ers beschikbaar was, zoals vastgelegd in Tussentijds Bericht Vreemdelingen (TBV) 2003/64. De vreemdeling had zijn aanvraag tot wijziging van de verblijfsvergunning afgewezen gekregen, en het daartegen ingediende bezwaar was ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris van Justitie niet voldoende had gemotiveerd waarom de vreemdeling niet in aanmerking kwam voor voortgezet verblijf op basis van zijn integratie in Nederland en zijn voetbaltalent. De rechtbank vond dat de staatssecretaris onvoldoende had ingegaan op de door de vreemdeling aangevoerde omstandigheden, zoals zijn voetbaltalent en de gevolgen van zijn verblijf in Nederland voor zijn toekomst. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de integratie van de vreemdeling in de Nederlandse samenleving beter in overweging moet worden genomen.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
voorzieningenrechter
Uitspraak
artikel 8:70 en 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg.nrs.: AWB 07/11238 (beroep) en AWB 07/11239 (voorlopige voorziening)
V-nr: 0105.04.1979
inzake:
[Eiser], geboren op [geboortedatum], van Angolese nationaliteit, wonende te [woonplaats], eiser/verzoeker, hierna te noemen eiser,
gemachtigde: mr. K.E. Geertsema, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, voorheen de Minister van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. F. Mountassir, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Bij besluit van 15 april 2005 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 30 november 2004 tot wijziging van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking “alleenstaande minderjarige vreemdeling” (amv) in de beperking “voortgezet verblijf” en deze vergunning te verlengen, afgewezen.
Het daartegen op 13 mei 2005 ingestelde bezwaar is bij besluit van 12 februari 2007 ongegrond verklaard. Het besluit vermeldt onder meer de rechtsgevolgen dat eiser na bekendmaking van het besluit niet meer rechtmatig in Nederland verblijft en dat eiser Nederland uit eigen beweging binnen vier weken moet verlaten.
Op 13 maart 2007 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Volgens het besluit schort het beroep de rechtsgevolgen niet op. Bij brief van 13 maart 2007 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
2. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2007. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A.M.J.M. Louwerse, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig mevrouw [vriendin], de vriendin van eiser.
3. De voorzieningenrechter/rechtbank, hierna te noemen: rechtbank, heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. VOOR HET GEDING RELEVANTE EN NIET IN GESCHIL ZIJNDE GEGEVENS
De rechtbank gaat in dit geding uit van de volgende feiten.
1. Eiser heeft op 17 januari 2002 een aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Bij besluit van 27 mei 2002 is deze aanvraag afgewezen en is eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “alleenstaande minderjarige vreemdeling” met ingang van 17 januari 2002, geldig tot 17 januari 2003.
2. Deze vergunning is nadien tweemaal verlengd, te weten voor de perioden 17 januari 2003-17 januari 2004 en 17 januari 2004-17 januari 2005.
3. Tussentijds Bericht Vreemdelingen (TBV) 2003/64 is in werking getreden op 1 januari 2004. In dit TBV staat onder meer vermeld dat er voor amv-ers uit Angola adequate opvang voorhanden is, gelet op de aanwezigheid van het met Nederlandse financiering gerealiseerde opvanghuis Mulemba.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit - voor zover thans van belang - op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning onder de beperking “voortgezet verblijf”. Er is niet voldaan aan het vereiste van artikel 3.51, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) dat eiser gedurende drie jaren is blijven voldoen aan de voorwaarden voor verlenging van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning. Toen de eerste verlenging van de amv-vergunning op 17 januari 2004 afliep, en eiser twee jaar in het bezit was geweest van een verblijfsvergunning onder de beperking “amv”, was TBV 2003/64 reeds in werking getreden. In dat TBV is geconcludeerd dat voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen in Angola adequate opvang voorhanden is. De tweede verlenging voor de periode van 17 januari 2004-17 januari 2005 heeft dan ook ten onrechte plaatsgevonden, omdat niet meer voldaan werd aan de voorwaarde dat geen adequate opvang aanwezig is in het land van herkomst. Aangenomen wordt dat eiser zelf op dat moment bekend was met het beleid en wist dan wel behoorde te weten dat de tweede verlenging hem ten onrechte was verleend.
Er is voorts in de visie van verweerder geen aanleiding om eiser op grond van artikel 3.52 van het Vb 2000 in het bezit te stellen van de gevraagde vergunning. Uit de gestelde omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op basis waarvan niet kan worden gevergd van eiser dat hij Nederland verlaat. In dat verband heeft verweerder opgemerkt dat het uitgangspunt van het amv-beleid is dat de amv terugkeert naar het land van herkomst.
2. Eiser heeft - zakelijk en samengevat weergegeven - betoogd dat wel degelijk voldaan is aan de eisen van artikel 3.51, tweede lid, van het Vb 2000 en dat verweerder hem op grond van dit artikel in aanmerking had dienen te brengen voor voortgezet verblijf. Subsidiair heeft eiser betoogd dat verweerder hem niet in redelijkheid voortgezet verblijf op grond van artikel 3.52 van het Vb 2000 heeft kunnen weigeren. In dat verband, maar ook als zelfstandige beroepsgrond, heeft eiser betoogd dat de weigering eiser voortgezet verblijf toe te staan strijdig is met het recht op privéleven zoals neergelegd in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder heeft in het bestreden besluit slechts bezien of eiser zich kan handhaven in Angola. Het belang van de aanwezigheid van eiser in de Nederlandse samenleving, zoals zijn voetbaltalent, is ten onrechte in het geheel niet meegewogen in de besluitvorming.
IV. BEOORDELING VAN HET GESCHIL DOOR DE RECHTBANK
1. Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
2. Artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) bepaalt dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, kan worden verleend onder een beperking, verband houdend met voortgezet verblijf, aan de vreemdeling die drie jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling.
Ingevolge artikel 3.51, tweede lid, van het Vb 2000 kan een verblijfsvergunning worden verleend, indien in de in het eerste lid bedoelde periode is voldaan aan de voorwaarden voor het verlengen van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning.
3. Artikel 3.52 van het Vb 2000 bepaalt dat in andere gevallen dan genoemd in de artikelen 3.50 en 3.51 van het Vb 2000 de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf kan worden verleend aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet heeft gehad en van wie naar het oordeel van de Minister wegens bijzondere individuele omstandigheden niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.
4. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft, voor zover thans van belang, een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven. Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economische welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
5.1. De rechtbank zal zich allereerst buigen over de vraag of verweerder zich al dan niet op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen recht heeft op voortgezet verblijf ingevolge artikel 3.51 van het Vb 2000. Niet in geschil is dat eiser drie jaar in het bezit is geweest van een amv-vergunning en dat dus is voldaan aan het gestelde in artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb 2000. Partijen zijn verdeeld over de vraag of is voldaan aan de vereisten van het tweede lid van genoemd artikel.
5.2. Onder verwijzing naar rubriek II, voor het geding relevante en niet in geschil zijnde gegevens, stelt de rechtbank vast dat TBV 2003/64 met ingang van 1 januari 2004 in werking is getreden. In dit TBV is neergelegd dat door de aanwezigheid van opvanghuis Mulemba in Angola adequate opvang voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen voorhanden is. Minderjarige asielzoekers van Angolese nationaliteit komen blijkens de tekst van de TBV derhalve niet in aanmerking voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd bedoeld voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Uit de tekst van de TBV volgt tevens dat een aanvraag om verlenging van een amv-vergunning wordt afgewezen en dat de aanvraag om wijziging van de beperking in voortgezet verblijf wordt afgewezen.
De rechtbank overweegt dat, nu op grond van TBV 2003/64 sinds 1 januari 2004 adequate opvang geacht wordt aanwezig te zijn voor Angolese amv-ers, eiser vanaf dat moment niet meer voldeed aan de voorwaarden voor het verlengen van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning. Verweerder heeft derhalve met juistheid vastgesteld dat eiser niet, zoals is vereist op grond van artikel 3.51, tweede lid, van het Vb 2000, gedurende drie jaar heeft voldaan aan de voorwaarden voor het verlengen van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning.
Verweerder heeft hierbij ook met juistheid als peilmoment genomen het moment waarop eiser drie jaar over een amv-vergunning heeft beschikt (17 januari 2005) en heeft met juistheid vanaf die datum met toepassing van het toen geldende beleid teruggeblikt op het verleden om te bezien of over de gehele periode van drie jaar voldaan was aan de voorwaarden voor verlenging van de vergunning. Dat verweerder in de relevante driejaarsperiode wel ten onrechte met voorbijgaan aan het in genoemd TBV neergelegde beleid, en dus in feite contra-legem, eisers vergunning heeft verlengd, is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het overwogene met betrekking tot de peildatum, voor het hier voorliggende geschilpunt niet relevant.
6.1. Voorts dient te worden beoordeeld of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.52 van het Vb 2000.
6.2. De rechtbank stelt vast dat in verweerders beleid geen specifieke criteria zijn neergelegd voor de beoordeling van aanspraken op voortgezet verblijf van ex-amv-ers. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de categorie partners/echtgenoten.
6.3.1. Eiser heeft in bezwaar en beroep ter onderbouwing van zijn beroep op artikel 3.52 van het Vb 2000 het volgende naar voren gebracht. Eiser is in de periode dat hij in het bezit was van een verblijfsvergunning geïntegreerd in de Nederlandse samenleving en is de Angolese samenleving ontwend. Dit geldt temeer nu hij in zijn pubertijd, een zo belangrijke periode in zijn leven, in Nederland woonde. In Angola heeft eiser niemand meer, omdat zijn familie is overleden of een onbekende verblijfplaats heeft. Daarnaast heeft eiser aangetoond een talentvolle voetballer te zijn. Hij is gescout voor FC Twente en speelde in het hoogste jeugdteam. Deze stelling heeft eiser onderbouwd met een brief van de heer E.P.B. ten Hag, Hoofd Opleiding Voetbalacademie FC Twente, van 19 januari 2006. De heer Ten Hag noemt eiser een topsporttalent op voetbalgebied. Uit de brief blijkt voorts dat eiser een traject volgt waarbij topsporttalenten hun sportambitie volgen terwijl zij een schooldiploma halen. Eiser heeft op deze manier een VMBO-opleiding afgerond en volgt thans een MBO-opleiding.
6.3.2. Tijdens de hoorzitting van 22 september 2006 heeft eiser verklaard dat hij bij FC Twente niet kon doorstromen naar een hoger niveau omdat hij geen verblijfsvergunning had. Eiser is daarop bij Go Ahead Eagles op amateurbasis gaan voetballen en hij heeft aangegeven dat hij de kans groot acht dat hij doorstroomt naar het eerste team. Eiser heeft verklaard in Nederland een goede kans te hebben om een professionele voetballer te worden dan wel via zijn scholing een beroep te krijgen om een toekomst op te bouwen.
6.3.3. Bij brief van 7 november 2006 heeft eiser onder meer nog een brief overgelegd van de trainer van Go Ahead Eagles, de heer B. Zwerus, van 3 november 2006 die zijn waardering uitspreekt over eiser.
6.4. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit slechts zeer summier is ingegaan op de omstandigheden die door eiser zijn gesteld ten aanzien van het door hem opgebouwde leven in Nederland. Verweerder heeft in het bestreden besluit slechts in algemene zin overwogen dat uit de aangevoerde omstandigheden niet aannemelijk is geworden dat eiser zodanig in de Nederlandse samenleving is geïntegreerd en de Angolese samenleving zozeer is ontwend dat terugkeer van hem niet kan worden verlangd, en dat, nu eiser vijftien jaar in Angola heeft gewoond, tegenover vijf jaar in Nederland, niet kan worden uitgegaan van het feit dat alle banden met Angola zijn verbroken.
Op hetgeen eiser in de bezwaarfase concreet, gemotiveerd en onderbouwd met stukken heeft aangevoerd over zijn (mogelijke) voetbalcarrière hier te lande, is verweerder in het bestreden besluit in het geheel niet ingegaan. Met eiser is de rechtbank dan ook van oordeel dat de integratie van eiser in de Nederlandse samenleving, met name hetgeen eiser heeft verklaard en onderbouwd over zijn voetbaltalent en zijn (mogelijke) carrière op het gebied van voetbal, vooralsnog onvoldoende kenbaar is betrokken en meegewogen door verweerder in de besluitvorming.
Het voorgaande klemt naar het oordeel van de rechtbank te meer nu er, zoals hierboven reeds gezegd, geen vastomlijnde criteria zijn in verweerders beleid voor de beoordeling van aanspraken op voortgezet verblijf van amv-ers. Daardoor kan in ieder geval niet zonder nadere motivering worden gezegd dat de door eiser gestelde omstandigheden er niet toe doen. Ook klemt genoemd motiveringsgebrek des te sterker door de omstandigheid dat eiser voor een deel verder geïntegreerd is geraakt in Nederland en zijn voetbaltalent verder heeft kunnen ontplooien gedurende het jaar van 17 januari 2004 tot 17 januari 2005 waarin hij door een fout van verweerder ten onrechte over een verblijfsvergunning heeft beschikt. De verdere integratie van eiser heeft dus deels door toedoen van verweerder plaatsgevonden. Bezien in dat licht had van verweerder te meer mogen worden verwacht dat uitgebreider dan thans is geschied, zou zijn ingegaan op alle door eiser inzake zijn privéleven naar voren gebrachte omstandigheden.
7. Het besluit berust gezien het voorgaande niet op een deugdelijke motivering, zodat het wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb dient te worden vernietigd.
Derhalve zal het beroep gegrond worden verklaard, het bestreden besluit worden vernietigd en bepaald worden dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
8. Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Awb worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
9. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
10. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
11. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 en artikel 8:82, vierde lid van de Awb wijst de recht¬bank, respectievelijk de voorzieningenrechter de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter ver¬goeding van het door eiser betaalde griffierecht.
V . BESLISSING
De rechtbank
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 07/11238
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
De voorzieningenrechter
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 07/11239
- wijst het verzoek af;
In alle zaken:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 966,-- (zegge: negenhonderd en zesenzestig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
- wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 286, -- (zegge: tweehonderd en zesentachtig euro).
Deze uitspraak is gedaan op 28 december 2007 door mr. H.J.M. Baldinger, voorzitter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.J. Ullersma, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier
De voorzitter
Afschrift verzonden op:
Conc: CU
Coll:
D: B
Tegen de uitspraak op het beroep staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.