ECLI:NL:RBSGR:2007:BC2353

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/4625 BESLU
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.D.J. van Reenen-Stroebel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening schorsing rijbewijs na eenzijdig verkeersongeval

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage op 6 augustus 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de schorsing van zijn rijbewijs na een eenzijdig verkeersongeval op de Rijksweg A15 in Ridderkerk. Tijdens het ongeval raakte verzoeker met zijn auto een verkeersbord en de vangrail, waarna hij op zijn kop op de rijbaan terechtkwam. Verzoeker heeft verklaard dat hij zich niet lekker voelde en dat hij denkt dat stress de oorzaak van het ongeval was. Ondanks dat hij geen letsel opliep, werd er door de autoriteiten getwijfeld aan zijn rijvaardigheid.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de persoonlijke omstandigheden van verzoeker, zoals stress en slaaptekort, geen rol spelen bij de beoordeling van de schorsing van het rijbewijs. De rechter stelde vast dat er sprake was van een 'wegraking' of 'black-out', wat aanleiding gaf tot de schorsing van het rijbewijs. De voorzieningenrechter benadrukte dat de schorsing van het rijbewijs een noodzakelijke maatregel was, gezien de twijfels over de rijvaardigheid van verzoeker. De rechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen grond was om de schorsing te heroverwegen.

De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wegenverkeerswet (WVW), waarbij de rechter de wettelijke bepalingen en de noodzaak van een medisch onderzoek naar de geschiktheid van verzoeker in acht nam. De voorzieningenrechter concludeerde dat de schorsing van het rijbewijs terecht was opgelegd en dat verzoeker zich moest onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid.

Uitspraak

Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
Reg. nr. AWB 07/4625 BESLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:84
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
ter zake van het besluit van 22 juni 2007 van de Algemeen Directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder, waarbij verzoeker een onderzoek naar zijn geschiktheid is opgelegd, de overgifte van verzoekers rijbewijs is gevorderd en de geldigheid van verzoekers rijbewijs voor alle categorieën is geschorst tot de dag waarop het besluit omtrent de geschiktheid van verzoeker wordt genomen.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 26 juni 2007 bezwaar gemaakt. Bij brief van gelijke datum heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting op 30 juli 2007.
Verzoeker is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich, met bericht van verhindering, niet laten vertegenwoordigen.
I. Beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling van het onderhavige verzoek uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1.1 Blijkens een door de Verkeerspolitie, Unit Breda, opgemaakte registratieset is verzoeker op [datum] om [tijdstip] op Rijksweg A15 in de gemeente Ridderkerk betrokken geraakt bij een eenzijdig ongeval, waarbij een botsing heeft plaatsgevonden tussen zijn personenauto en straatmeubilair, zijnde een verkeersbord en de vangrail. Verzoeker heeft verklaard dat hij zich niet lekker begon te voelen en dat hij zich vervolgens weer kan herinneren dat hij met zijn voertuig op de kop lag. Verzoeker heeft als gevolg van het ongeval geen letsel opgelopen, maar heeft wel een nacht in het ziekenhuis doorgebracht ter observatie. Er is geen aanwijsbare reden gevonden voor zijn 'wegvallen' tijdens het rijden. Verzoeker heeft verklaard door allerlei privé-omstandigheden veel last te hebben van stress en denkt dat dit de oorzaak moet zijn.
Uit sporenonderzoek en getuigenverklaringen is gebleken dat verzoeker tijdens het rijden begon te slingeren, de linker vangrail heeft geschampt, de berm aan de rechterzijde van de weg ingereden is, een verkeersbord heeft geramd en tegen de rechter vangrail is gereden die ter plaatse uit de grond omhoog komt. Na 30 meter over de vangrail te hebben gegleden is het voertuig links van de vangrail afgerold en op zijn kop op de rijbaan terecht gekomen.
2.1.2 Naar aanleiding daarvan heeft de Korpschef van het Korps Landelijke Politiediensten op 23 maart 2007 aan verweerder de mededeling gedaan van het vermoeden dat verzoeker niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van de categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven.
2.2 Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder verzoeker vervolgens een onderzoek naar de geschiktheid opgelegd en de geldigheid van verzoekers rijbewijs voor alle categorieën geschorst tot de dag waarop het besluit omtrent de geschiktheid van verzoeker wordt genomen.
2.3 Bij brief van 27 juni 2007 is verzoeker opgeroepen voor onderzoek door een neuroloog op 13 juli 2007.
3. Verzoeker heeft aangevoerd dat verweerder onterecht heeft besloten om zijn rijbewijs per direct te schorsen. Verzoeker is het niet eens met de reden dat er enige grond is om aan te nemen dat hij niet in staat is om een voertuig te besturen. De afgelopen maanden heeft hij ruimschoots bewezen dat hij daartoe wel in staat is omdat hij dagelijks veel aan het verkeer heeft deelgenomen zonder problemen. Zijn medische situatie is na het ongeval in maart al door artsen in het [ziekenhuis] te Rotterdam beoordeeld en daar zijn geen gebreken vastgesteld. Verzoeker stelt dat de schorsing een onevenredig zware maatregel is omdat hij, vanwege het feit dat hij in een proeftijd zit, zijn huidige baan zou kunnen verliezen en het hem bovendien een schuld zou kunnen opleveren van € 12.000,-- aan opleidingskosten.
In bezwaar heeft verzoeker nog aangevoerd dat de vermoedelijke oorzaak is gelegen in een overmaat aan stress en slaaptekort in de periode voorafgaand aan het ongeval. De aanleiding daarvan is gelegen in het overlijden van zijn echtgenote, zijn ontslag, de vele sollicitaties en de rijafstanden die hij in het kader van de sollicitaties maakte. Voorts heeft verzoeker aangevoerd dat verweerder de periode van vier weken waarbinnen een besluit genomen had moeten worden over het opleggen van een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid ruimschoots heeft overschreden.
4.1. Artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) bepaalt dat indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR doen onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen.
4.2. Artikel 131, eerste lid, van de WVW bepaalt dat indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, het CBR besluit in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid. Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling genomen.
4.3 Ingevolge artikel 2 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (hierna: de Regeling) wordt een vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de wet gebaseerd op feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1.
4.4 Ingevolge Bijlage 1 bij de Regeling, onderdeel B. Geschiktheid, onder Lichamelijke geschiktheid sub a vallen onder feiten dan wel omstandigheden, die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid dan wel lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven:
wegraking/black-out.
4.5 Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de Regeling besluit het CBR voorts dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid dan wel de geschiktheid in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, anders dan die vermeld onder "Drogerende stoffen Alcohol".
4.6 Ingevolge artikel 7 van de Regeling schorst het CBR in de gevallen bedoeld in artikel 5 overeenkomstig artikel 131, derde lid onder a, van de wet de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen.
4.7 Ingevolge artikel 5, aanhef en onder c, van de Regeling geschiedt een vordering tot overgifte van het rijbewijs als bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de wet ten aanzien van een bestuurder van een motorrijtuig indien er duidelijke aanwijzingen zijn dat betrokkene lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt, hetgeen bij twijfel bevestigd wordt door een medisch deskundige.
5.1 Niet in geschil is dat sprake is geweest van een wegraking/black-out.
Op grond hiervan heeft bij verweerder de twijfel aan verzoekers rijvaardigheid dan wel geschiktheid kunnen en mogen postvatten. Het enkele gegeven dat verzoeker na het bewuste ongeval een nacht ter observatie in het ziekenhuis heeft doorgebracht en dat volgens verzoeker door de artsen geen gebreken zijn vastgesteld, neemt voornoemde twijfel niet weg. Het onderzoek zoals door verzoeker is ondergaan, nog daargelaten het feit dat verzoeker de gestelde bevindingen bij dit onderzoek niet uit eigener beweging heeft onderbouwd met medische rapportages, wordt bovendien vanuit een andere invalshoek gedaan dan het thans door verweerder opgelegde medisch onderzoek. De stelling van verzoeker dat hij met zijn verkeersdeelname in de afgelopen maanden heeft bewezen dat hij wel beschikt over de vereiste rijvaardigheid dan wel geschiktheid kan evenmin afdoen aan voornoemde twijfel. Verweerder heeft derhalve terecht op grond van artikel 131, eerste lid, van de WVW juncto artikel 6, tweede lid, van de Regeling besloten dat verzoeker zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid dan wel geschiktheid, welk onderzoek verzoeker - naar ter zitting door hem is medegedeeld - inmiddels heeft ondergaan.
5.2 Voor zover verzoeker zich niet kan verenigen met de schorsing van zijn rijbewijs overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Nu verzoeker, wegens de ontstane gerechtvaardigde twijfel met betrekking tot de vraag of hij lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, onderzocht dient te worden door een medische deskundige, heeft verweerder terecht op grond van artikel 7 van de Regeling de geldigheid van verzoekers rijbewijs geschorst.
Gelet op het dwingendrechtelijk karakter van artikel 7 van de Regeling bestaat in dit kader geen ruimte voor een afzonderlijke belangenafweging, waarin de beoordeling van de evenredigheid is begrepen. Verzoekers persoonlijke omstandigheden kunnen dan ook naar het oordeel van de voorzieningenrechter bij de beoordeling van de vraag of verweerder terecht het rijbewijs heeft geschorst geen rol spelen.
5.3 Voor zover verzoeker heeft beoogd aan te geven dat er sprake is van een ontoelaatbare termijnoverschrijding, nu het besluit tot het onderwerpen van verzoeker aan een onderzoek naar de geschiktheid is genomen na het verstrijken van de termijn van vier weken, wijst de voorzieningenrechter op vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), zoals de uitspraak van 8 december 2004, nr. 200405729/1 (www.rechtspraak.nl, LJN: AR7079). Daarin is geoordeeld dat overschrijding van die termijn niet met zich brengt dat verweerder niet meer bevoegd was om een besluit te nemen als bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de WVW. Meerbedoelde termijn is een termijn van orde en geldt derhalve niet als een fatale termijn.
6. Gelet op het vorenstaande zal naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de oplegging van het onderzoek naar de geschiktheid en de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs van verzoeker na heroverweging in bezwaar stand houden.
7. De voorzieningenrechter ziet derhalve geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb komt niet voor inwilliging in aanmerking.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
II. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. M.D.J. van Reenen-Stroebel, als voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2007, in tegenwoordigheid van de griffier, A.J. Faasse - van Rossum.