Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
Reg. nr. AWB 07/4686 BESLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:84
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
ter zake van het besluit van 6 juni 2007 van de Algemeen Directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder, waarbij het rijbewijs van verzoeker voor alle categoriën ongeldig is verklaard per 13 juni 2007.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 17 juni 2007 bij verweerder bezwaar gemaakt. Bij brief van 29 juni 2007 heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is op 30 juli 2007 ter zitting behandeld.
Verzoeker is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich, met bericht van verhindering, niet laten vertegenwoordigen.
I. Beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling van het onderhavige verzoek uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1 Bij besluit van 30 november 2006 heeft verweerder verzoeker de verplichting opgelegd om deel te nemen aan een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA).
2.2 Bij brief van 16 maart 2007 heeft verweerder verzoeker opgeroepen voor de EMA, waarbij naast kennisgeving van de cursusdata aan verzoeker is medegedeeld dat het verplichte individuele voorgesprek zal plaatsvinden op 10 mei 2007. Daarbij heeft verweerder benadrukt dat verzoekers rijbewijs ongeldig wordt verklaard als hij bij het individuele voorgesprek of een cursusonderdeel te laat of niet verschijnt.
Bij brief van 26 april 2007 is verzoeker uitdrukkelijk herinnerd aan de EMA.
2.3 Op 10 mei 2007 heeft Parnassia verweerder in kennis gesteld dat verzoeker niet op het voorgesprek is verschenen.
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat verzoeker zonder tegenbericht niet op de EMA is verschenen, dat niet is gebleken van een geldige reden van verhindering en dat derhalve niet is meegewerkt aan de EMA.
4. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij per abuis alleen de cursusdagen in zijn agenda heeft vermeld en niet het intakegesprek. Verzoeker stelt dat hij als zelfstandig ondernemer momenteel geen inkomsten heeft doordat hij geen vervoer heeft. In bezwaar heeft verzoeker voorts aangevoerd dat hij de zorg heeft voor zijn twee zonen, dat één zoon een zeer zwaar geestelijk probleemkind is en dat hij met die zoon steeds op controle moet bij verschillende instanties in verband met zijn geestelijke gezondheid.
5.1 Ingevolge artikel 132, eerste lid, van de Wegenverkeersweg 1994 (WVW) is degene die zich ingevolge artikel 131, vierde lid, van de WVW dient te onderwerpen aan een EMA verplicht de daartoe vereiste medewerking te verlenen.
5.2 Ingevolge artikel 132, tweede lid, van de WVW besluit het CBR, bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking, onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder. Het CBR bepaalt daarbij op welke categorie of categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven, de ongeldigverklaring betrekking heeft.
5.3 Ingevolge artikel 132, vierde lid, van de WVW is de ongeldig-verklaring van kracht met ingang van de zevende dag na die waarop het besluit tot ongeldigverklaring aan de houder van het rijbewijs is bekend gemaakt.
5.4 In artikel 132, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen (hierna: het Reglement) is bepaald dat het tijdstip waarop en de plaats waar betrokkene de hem opgelegde educatieve maatregelen, bedoeld in een der artikelen 131, vijfde lid, of 134, vierde lid, van de wet, dient te ondergaan, door het CBR worden vastgesteld.
5.5 In artikel 132, tweede lid, van het Reglement is bepaald dat indien betrokkene niet op de vastgestelde tijd en plaats aanwezig is, tijd en plaats waarop betrokkene de hem opgelegde educatieve maatregelen dient te ondergaan door het CBR opnieuw worden vastgesteld, tenzij naar het oordeel van het CBR geen sprake is van een geldige reden van verhindering.
6. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker ingevolge artikel 132, eerste lid, van de WVW verplicht is om de vereiste medewerking te verlenen aan de EMA. De omstandigheid dat verzoeker abusievelijk de datum van het voorgesprek niet heeft vermeld in zijn agenda is niet te beschouwen als een geldige reden van verhindering. Verweerder heeft verzoeker tot twee maal toe, te weten bij brieven van 16 maart 2007 en 26 april 2007, in kennis gesteld van de data van het voorgesprek en de cursus, waarbij uitdrukkelijk is gewezen op de consequenties bij het niet voldoen aan voornoemde verplichting. Nu verzoeker in de tweede brief van 26 april 2007 blijkbaar geen aanleiding heeft gezien om de door hem genoteerde data te controleren, heeft verzoeker bewust het risico genomen dat een door verweerder aangegeven datum niet is vermeld in zijn agenda. Dat dit risico zich heeft verwezenlijkt, dient geheel voor zijn rekening te komen.
7. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder op goede grond kunnen concluderen dat verzoeker niet de vereiste medewerking aan de EMA heeft verleend. Verweerder was ingevolge artikel 132, tweede lid, van de
WVW gehouden om onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van verzoeker over te gaan.
8. Gelet op het imperatieve karakter van artikel 132, tweede lid, van de WVW bestaat er geen ruimte voor een afzonderlijke belangenafweging, waarin de beoordeling van de evenredigheid is begrepen. De wet- en regelgever heeft reeds een volledige belangenafweging gemaakt. Het algemeen belang van de verkeersveiligheid weegt zwaarder dan het persoonlijk belang bij het behoud van het rijbewijs. Dat verzoeker een groot belang heeft bij behoud van zijn rijbewijs in verband met zijn gezins-omstandigheden en voor de uitoefening van bedrijf, kan dan ook naar het oordeel van de voorzieningenrechter bij de beoordeling van de vraag of verweerder terecht is overgegaan tot ongeldigverklaring van het rijbewijs geen rol spelen.
9. Het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb komt mitsdien niet voor inwilliging in aanmerking.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,
Wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. M.D.J. van Reenen-Stroebel, als voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2007, in tegenwoordigheid van de griffier, A.J. Faasse - van Rossum.