Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 07/45926
V-nr.: [nummer]
inzake:
[Eiser], geboren op [geboortedatum] 1969, gesteld Burger van India, verblijvende op de Detentieboot Stockholm te Rotterdam, eiser,
gemachtigde: mr. P.S.J. Nuijten, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: F.X. Cozijn, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 7 december 2007 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 10 december 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 18 december 2007. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig C.E.M. van Lingen, tolk in de Engelse taal.
De rechtbank heeft de zaak aangehouden en verweerder in de gelegenheid gesteld om aanvullende inlichtingen te verstrekken vóór 19 december 2007 om 0.00 uur. De gemachtigde van eiser is vervolgens in de gelegenheid gesteld om haar reactie op die inlichtingen te geven vóór 20 december 2007 om 0.00 uur.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 21 december 2007.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Uit het dossier blijkt niet eenduidig of eiser in het kader van de Wet Arbeid Vreemdelingen, het strafrecht of het vreemdelingenrecht is staande gehouden. De onduidelijkheden lijken te verhullen dat het gaat om een verkapte vreemdelingenrechtelijke staandehouding die op onrechtmatige wijze heeft plaatsgevonden. Voorts staat in het proces-verbaal van 7 december 2007 (processtuk 2) dat eiser op 6 december 2007 om 21.15 uur uit het strafrecht is heengezonden. Eerst op 7 december 2007 om 10.10 uur is eiser aangekomen bij de vreemdelingendienst en aldaar opgehouden. De verklaring die verweerder geeft voor deze lange duur van dertien uur voor overbrenging, te weten de nachtrust, is niet afdoende. Immers, de nachtrust is niet een onvoorziene omstandigheid op grond waarvan de overbrenging onevenredig lang kan duren. Verweerder had ook eiser eerst kunnen ophouden alvorens naar het cellencomplex te brengen voor de nachtrust, dan wel eiser kunnen ophouden in het cellencomplex zelf. Daarnaast blijkt uit datzelfde proces-verbaal niet dat eiser tevens is staande gehouden. Eiser diende echter wel te worden staande gehouden, nu zijn identiteit en nationaliteit geenszins vaststonden. Ten slotte dient de belangenafweging in het voordeel van eiser uit te vallen. Immers, eiser heeft zijn volledige medewerking verleend door uitgebreide inlichtingen te verstrekken en eiser heeft geen criminele antecedenten op zijn naam staan. Daarnaast heeft eiser weliswaar geen officiële vaste woon- of verblijfsplaats, maar eiser heeft veel familie bij wie hij verblijft, waaronder een zieke tante voor wie hij zorgt.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Eiser is strafrechtelijk aangehouden op grond van overtreding van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht. Het stafrechtelijk voortraject dat niet in het kader van de Vreemdelingenwet 2000 is uitgevoerd, ligt niet ter toetsing aan deze rechtbank voor. Het traject dat is gevolgd na de heenzending uit het strafrecht tot en met de inbewaringstelling heeft op rechtmatige wijze plaatsgevonden. Met betrekking tot de lange duur van de overbrenging verwijst verweerder naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 31 december 2007 (JV 2005/96). Ingevolge deze uitspraak dient verweerder bij een overbrenging van meer dan tien uren te motiveren wat de duur van de overbrenging heeft veroorzaakt. De duur van dertien uur is veroorzaakt door de omstandigheid dat eiser de nachtelijke uren heeft doorgebracht in het cellencomplex Noord-West, hetgeen een locatie is die hiertoe is uitgerust. Voor het overige zijn de oplegging en voortduring van de bewaring niet betwist.
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit het proces-verbaal van 6 december 2007 (processtuk 1) blijkt eenduidig dat eiser strafrechtelijk is aangehouden op grond van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht. Ingevolge vaste jurisprudentie kan de vreemdelingenrechter niet oordelen over niet bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden. Derhalve ligt het traject dat zich heeft afgespeeld voordat eiser uit het strafrecht is heengezonden niet ter toetsing aan deze rechtbank voor.
Ten aanzien van de overbrenging uit het strafrecht naar de vreemdelingendienst overweegt de rechtbank het volgende. Ingevolge voornoemde uitspraak van de AbRS van 31 december 2007, kan, gelet op alle omstandigheden die, naar valt aan te nemen, bij het vervoer een rol kunnen spelen, een totale duur van de overbrenging, inclusief eventuele wachttijd, van een vreemdeling van maximaal tien uur als redelijk worden aangemerkt, waarbinnen de minister niet nader hoeft te motiveren, wat de duur van de overbrenging heeft veroorzaakt. Hieruit volgt dat indien de overbrenging meer dan tien uur heeft geduurd, verweerder met een afdoende verklaring voor de duur van de overbrenging dient te komen.
In het onderhavige geval heeft verweerder betoogd dat de lange duur van de overbrenging is te verklaren doordat eiser de voor de nachtrust bestemde uren heeft doorgebracht in het cellencomplex Noord-West, hetgeen een locatie is die hiertoe is uitgerust. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het tijdstip van strafrechtelijke heenzending, te weten om 21.15 uur, deze uitleg niet onlogisch voorkomt. De rechtbank overweegt voorts dat eiser door deze handelwijze niet in zijn belangen is geschaad. De ophouding ingevolge artikel 50, derde lid, van de Vw 2000, mag niet langer dan zes uren duren, met dien verstande dat de uren tussen middernacht en negen uur voormiddags niet worden meegerekend. Indien eiser direct na het strafrechtelijk voortraject te zijn heengezonden om 21.15 uur zou zijn opgehouden, dan zou eiser uiterlijk op 7 december 2007 om 12.15 uur in bewaring dienen te worden gesteld om binnen de maximale termijn van zes uur oponthoud te blijven. De rechtbank merkt op dat eiser op 7 december 2007 reeds om 10.30 uur in bewaring is gesteld. Gelet op het voorgaande en gelet op het feit dat eiser de nachtelijke uren in een daartoe uitgeruste inrichting diende te spenderen, acht de rechtbank de lange duur van de overbrenging niet onrechtmatig.
Eiser heeft voorts betoogd dat voorafgaande aan het in oponthoud nemen van eiser, als bedoeld in artikel 50, tweede lid, van de Vw 2000, eiser staande gehouden had dienen te worden als bedoeld in het eerste lid van dat artikel. Dit betoog treft geen doel. Uit de opbouw van artikel 50 van de Vw 2000 volgt dat een vreemdeling die niet rechtens van zijn vrijheid is beroofd, niet in oponthoud kan worden genomen als bedoeld in het tweede of derde lid. Nu vaststaat dat eiser in het kader van het strafrecht reeds van zijn vrijheid was ontnomen en niet in geding is dat er ten aanzien van eiser een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond, valt niet in te zien welk redelijk doel gediend zou kunnen worden met een voorafgaande staandehouding als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000. Het achterwege laten van een staandehouding als bedoeld in artikel 50, eerste lid, heeft in deze omstandigheden dan ook niet de onrechtmatigheid van de ophouding tot gevolg.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan, indien het belang van de openbare orde of nationale veiligheid dat vordert, met het oog op de uitzetting, in bewaring worden gesteld de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft. Eiser heeft niet bestreden dat hij geen rechtmatig verblijf hier te lande heeft. Eiser heeft evenmin bestreden dat het belang van de openbare orde de bewaring vordert.
Anders dan eiser stelt, heeft verweerder, gelet op de aan de bewaring ten grondslag gelegde gronden, kunnen oordelen dat het belang van verweerder bij voortduring van de bewaring thans zwaarder weegt dan het belang van eiser.
Gelet op het voorgaande wordt het beroep ongegrond verklaard.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 21 december 2007 door mr. R.H.G. Odink, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Talsma, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.