ECLI:NL:RBSGR:2007:BC2215

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/46888, 07/46890
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van vreemdelingenbewaring in het kader van asielaanvraag en Dublinprocedure

In deze zaak hebben eisers, van Iraakse nationaliteit, asiel aangevraagd direct na hun aankomst in Nederland. De Staatssecretaris van Justitie heeft hen in bewaring gesteld met het voornemen een Dublinclaim bij Griekenland in te dienen. De rechtbank oordeelt dat er een belangenafweging moet plaatsvinden voordat asielzoekers in bewaring worden gesteld. Dit is in het beleid van de verweerder vastgelegd, waarbij de hoofdregel is dat een kenbare belangenafweging in het dossier moet worden opgenomen. De rechtbank constateert dat deze belangenafweging ontbreekt in de gedingstukken, wat leidt tot een motiveringsgebrek. De rechtbank wijst erop dat er op het moment van inbewaringstelling geen daadwerkelijk overname- of terugnameverzoek was, en dat de hoofdregel van een belangenafweging dus van toepassing is. De rechtbank concludeert dat de keuze van de verweerder om eisers in bewaring te stellen niet voldoende gemotiveerd is, gezien het beleid dat asielzoekers zo beperkt mogelijk in bewaring moeten worden gesteld. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond, heft de bewaring op en kent eisers een schadevergoeding toe voor de onterecht ondergane vrijheidsontneming.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nrs.: AWB 07/46888 en AWB 07/46890
V-nr.: [nummers]
inzake:
[Eiser], geboren op [geboortedatum] 1987, verblijvende op de Detentieboot Stockholm te Rotterdam, eiser, en [eiseres], geboren op [geboortedatum] 1985, verblijvende in het Detentiecentrum Zeist te Soesterberg, eiseres, beiden van (gestelde) Iraakse nationaliteit, samen te noemen: eisers,
gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq, advocaat te Haarlem,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.R. van Lelyveld, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 15 december 2007 zijn eisers op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschriften van 17 december 2007 hebben eisers beroep ingesteld tegen de afzonderlijke besluiten van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 strekken de beroepen tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De beroepen zijn behandeld ter openbare zitting van 27 december 2007. De beroepen van eisers zijn met toestemming van partijen op grond van artikel 8:14 van de Awb gevoegd behandeld. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.H.K. van Middelkoop, die heeft waargenomen voor hun gemachtigde, mr. B.J.P.M. Ficq. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig F.K.H. El-Madni als tolk in de Arabische taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eisers hebben het volgende - kort samengevat en zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Het toepassen van de vrijheidontnemende maatregel op grond van artikel 59 van de Vw 2000 dient ingeval er sprake is van een asielaanvraag, zoals ook is opgenomen in verweerders beleid, zo beperkt mogelijk te geschieden. In de onderhavige zaken is duidelijk dat meteen na aankomst in Nederland een asielaanvraag is ingediend door eisers. Eisers hadden daarom niet in bewaring mogen worden gesteld. Dat er een aanvang is gemaakt met het opstarten van een Dublinprocedure maakt het voorgaande niet anders. Eisers hebben in Griekenland geen asielaanvragen ingediend en er is geen sprake van een terugname- of overnameverzoek. Het beleid dat is neergelegd in paragraaf A6/5.3.3.6 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, dat specifiek ziet op Dublinclaimanten, is dan ook (nog) niet van toepassing. In ieder geval had verweerder in de onderhavige zaken door middel van een kenbare belangenafweging moeten motiveren waarom eisers, ondanks hun asielaanvragen, toch in bewaring zijn gesteld. Verweerder heeft die, op grond van het beleid vereiste, kenbare belangenafweging niet gemaakt, zodat in ieder geval sprake is van een motiveringsgebrek.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
De oplegging van de onderhavige maatregelen is rechtmatig, nu uit paragraaf A6/5.3.3.6 van de Vc 2000 blijkt dat zogenaamde Dublinclaimanten op grond van artikel 59 van de Vw 2000 in bewaring kunnen worden gesteld. Uit processtuk 6 (dossier eiser) en processtuk 4 (dossier eiseres) volgt dat een Dublinprocedure is opgestart. Daarmee vallen eisers onder het beleid inzake Dublinclaimanten. Voor zover de rechtbank meent dat dit niet zo is, dient de rechtbank dit beleid, gelet op het maken van een aanvang met een Dublinprocedure, naar analogie toe te passen. In het beleid inzake bewaring van Dublinclaimanten staat dat de belangenafweging in beginsel al is gegeven en dat het gegeven dat er gevaar bestaat dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken aanwezig is. Een nog nadere, schriftelijke, motivering van de belangenafweging, in bijvoorbeeld het bevel inbewaringstelling, is volgens verweerder gelet op dit beleid dan niet meer noodzakelijk.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, kan, indien het belang van de openbare orde zulks vordert, met het oog op uitzetting, de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder f. g en h, van deze wet in bewaring worden gesteld.
Volgens paragraaf A6/5.3.3.5 van de Vc 2000, voor zover thans van belang, dient het toepassen van bewaring bij vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel in willen dienen of ingediend hebben, zo beperkt mogelijk te geschieden. Het kan hierbij gaan om vreemdelingen die een dergelijke aanvraag indienen of ingediend hebben en waarvan bijvoorbeeld om redenen van manifest bedrog of andere gronden, genoemd in paragraaf A5/5.3.3.1 aangenomen kan worden dat zij zich aan de eventuele uitzetting zullen gaan onttrekken. Ook kan het voorkomen dat een vreemdeling eerst nadat hij in bewaring is gesteld een asielaanvraag indient. In beide gevallen zal aan de hand van de daarbij bekend geworden feiten en omstandigheden bijvoorbeeld in het nader gehoor, een concrete afweging gemaakt moeten worden met betrekking tot het toepassen van de maatregel in relatie tot de asielaanvraag, aldus dit onderdeel.
Volgens paragraaf A6/5.3.3.6 van de Vc 2000, voor zover thans van belang, is het mogelijk om een Dublinclaimant op grond van artikel 59, eerste lid, of artikel 59, eerste en tweede lid, in bewaring te stellen. Voor de toepassing van deze bewaringsgrond is het noodzakelijk dat er een belangenafweging plaatsvindt (zie.A6/5.3.3.5) Bij overname- en terugnameverzoeken is de belangenafweging in beginsel al gegeven, nu de betrokken vreemdeling reeds eerder is vertrokken uit de lidstaat zonder af te wachten welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek (overname), dan wel uit de lidstaat is vertrokken die zich reeds verantwoordelijk had verklaard voor de behandeling van zijn asielverzoek (terugname). Het gegeven dat er gevaar bestaat dat de vreemdeling zich zal onttrekken aan het toezicht voordat de overdracht geëffectueerd kan worden, is dus in beginsel altijd aanwezig bij Dublinclaimanten.
De rechtbank stelt allereerst vast dat beide hierboven genoemde beleidsonderdelen vereisen dat een belangenafweging plaatsvindt. Het beleid is zo geformuleerd dat zowel aan de inbewaringstelling van een persoon die een asielverzoek heeft ingediend als ook voorafgaand aan de inbewaringstelling van een Dublinclaimant een belangenafweging dient te worden gemaakt. Dit is de hoofdregel die uit het beleid volgt. Die belangenafweging zal dan ook ergens in het dossier, bijvoorbeeld in het bevel inbewaringstelling, moeten worden neergelegd.
De rechtbank leest en begrijpt het beleidsonderdeel dat ziet op bewaring van Dublinclaimanten zo dat, als (reeds) sprake is van een overnameverzoek of terugnameverzoek, de belangenafweging in beginsel reeds gegeven is, omdat dan onttrekkingsgevaar automatisch wordt aangenomen. Dit is de uitzondering op de hoofdregel. De rechtbank kan verweerder in zoverre volgen dat wanneer er sprake is van een overnameverzoek of terugnameverzoek verweerder in beginsel niet expliciet en kenbaar nog een belangenafweging in de gedingstukken behoeft te maken. Als er echter (nog) niet een dergelijk verzoek ligt, dan wordt teruggevallen op de hoofdregel en dient een expliciete en kenbare belangenafweging vooraf te gaan aan inbewaringstelling.
De rechtbank stelt voor de onderhavige zaken vast dat noch in de bevelen inbewaringstelling, noch in de andere gedingstukken die betrekking hebben op de gang van zaken voorafgaand aan de inbewaringstelling van eisers, een kenbare belangenafweging te vinden is.
De vraag die voorligt is of met verweerder moet worden geoordeeld dat die kenbare belangenafweging in dit geval ook niet vereist is, omdat die afweging gelet op de inmiddels in gang gezette Dublinpocedure reeds gegeven is.
De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend op grond van het navolgende.
Uit de dossiers van eisers blijkt dat door de Koninklijke Marechaussee op 18 december 2007 een faxbericht, gedateerd 15 december 2007, naar het Bureau Dublin van verweerder is gestuurd. Het betreft hier een interne handeling door verweerder, waarmee een eerste aanzet is gegeven een claim op Griekenland te leggen op grond van artikel 10, eerste lid, van de Verordening (EG) Nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 (Dublin Vo. II). Er is nog geen contact met de Griekse autoriteiten geweest. Er is op dit moment ook nog geen sprake van een daadwerkelijk overname- of terugnameverzoek als genoemd in het in paragraaf A6/5.3.3.6 genoemde beleid. Derhalve kan ook niet worden gezegd dat een belangenafweging (in beginsel) is gegeven omdat er automatisch onttrekkingsgevaar moet worden aangenomen.
Teruggevallen dient dus te worden op de hoofdregel in de beide bovengenoemde beleidsonderdelen, welke hoofdregel vereist dat een kenbare belangenafweging aan de inbewaringstelling vooraf dient te gaan. Zoals reeds hierboven (derde alinea) is vastgesteld, ontbreekt een dergelijke belangenafweging in de gedingstukken. Naar het oordeel van de rechtbank levert dit een motiveringsgebrek op.
Verweerders ter zitting gehouden betoog kan ook nog zo worden begrepen dat het op grond van het boven weergegeven beleid is toegestaan om een (impliciete) belangenafweging te maken voorafgaand aan de inbewaringstelling en om die afweging ter zitting bij de rechtbank nader te expliciteren en toe te lichten.
Voor zover er met verweerder van moet worden uitgegaan dat het beleid inderdaad zo moet worden begrepen, volgt de rechtbank verweerder niet in de door hem ter zitting gemaakte materiële belangenafweging, die erop neer komt dat gelet op de gronden van de inbewaringstellingen er onttrekkingsgevaar is en eisers derhalve, de belangen afwegend, in bewaring mochten worden gesteld.
In de bevelen inbewaringstelling zijn de volgende gronden aangekruist:
“Het belang van de openbare orde omdat er aanwijzingen zijn te vermoeden dat de vreemdeling zich aan de uitzetting zal onttrekken, hetgeen blijkt uit het feit dat de vreemdeling:
- niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000
- gebruik maakt/maakte van een vals/vervalst document
- geen vaste woon- of verblijfplaats heeft
- niet beschikt over voldoende middelen van bestaan om in zijn levensonderhoud te voorzien en/of zijn terugkeer te bekostigen”.
Hoewel deze gronden deels met elkaar samenhangen en van toepassing zijn op een groot deel - zo niet het merendeel - van via Schiphol binnenreizende asielzoekers, kunnen deze gronden naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf genomen dienen ter onderbouwing van het vermoeden dat eisers zich aan uitzetting zullen onttrekken. Daartegenover staat echter dat verweerder zich niet kenbaar rekenschap heeft gegeven van het feit dat eisers (vrijwel) direct, in het eerste contact met de autoriteiten hier te lande, kenbaar hebben gemaakt dat zij waren gevlucht voor de gevaren in Irak, dat zij asiel wilden aanvragen en ook daadwerkelijk asielaanvragen hebben ingediend. Eisers hebben zowel in het artikel 50-gehoor als ook in het artikel 59-gehoor aangegeven asiel te willen aanvragen.
Gesteld door verweerder noch gebleken is dat er reden bestaat om eraan te twijfelen dat eisers van meet af aan de intentie hadden om hier te lande asiel aan te vragen. Manifest bedrog aan de kant van eisers is eveneens noch gesteld door verweerder, noch gebleken. Van andere zwaarwegende omstandigheden zoals bijvoorbeeld (zware) criminele antecedenten, signalering en/of ongewenstverklaring is evenmin gebleken.
Onder de in de voorgaande alinea weergegeven omstandigheden behoefde de keuze van verweerder om eisers in bewaring te stellen, gelet op het aan het beleid ten grondslag liggende uitgangspunt dat asielzoekers zo beperkt mogelijk in bewaring worden gesteld, nadere motivering. Deze is evenwel uitgebleven.
Hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 28 december 2007.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eisers ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 95,-- per dag dat eisers op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen zijn geweest en € 70,-- per dag dat eisers op de Detentieboot respectievelijk in het Detentiecentrum Zeist te Soesterberg ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen zijn geweest, derhalve in totaal € 985,-- (3 x € 95,-- en 10 x € 70,-- per persoon).
Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van de beroepen bij de rechtbank redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart de beroepen gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 28 december 2007 wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 1970,-- (zegge: negentien honderd en zeventig euro), te betalen aan eisers;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderd en vier en veertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 28 december 2007 door mr. H.J.M. Baldinger, voorzitter, in tegenwoordigheid van P. Deinum, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.