ECLI:NL:RBSGR:2007:BC1933

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/12073
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot afwijzing financiële toelage voor asielzoeker wegens niet zorgvuldig voorbereide procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 26 november 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren in 2001 en van staatloze nationaliteit, en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). De eiser had een verzoek ingediend voor toekenning van een financiële toelage voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 januari 2007, welke door het COA was afgewezen bij besluit van 21 februari 2007. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid, omdat de voornemenprocedure, zoals voorgeschreven in de Vreemdelingenwet 2000, niet was gevolgd. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting erkend dat deze procedure ten onrechte niet was nageleefd. Hierdoor heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.

Desondanks heeft de rechtbank besloten de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Dit was gebaseerd op de overweging dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor de financiële toelage, aangezien uit een verklaring van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) niet bleek dat hij rechtmatig verblijf had. De rechtbank oordeelde dat het COA terecht had besloten de aanvraag van eiser af te wijzen, omdat er geen aanvraagprocedure voor een verblijfsvergunning liep. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser, die op € 644,00 zijn vastgesteld, toegewezen aan de Staat der Nederlanden.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige voorbereiding van besluiten in het bestuursrecht, vooral in zaken die betrekking hebben op vreemdelingenrecht. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000 in haar overwegingen betrokken, en heeft de noodzaak van een correcte procedure benadrukt, zelfs wanneer de uiteindelijke beslissing op basis van de feiten niet in het voordeel van de eiser uitvalt.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 07/12073
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2007
inzake
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 2001,
nationaliteit Statenloos,
verblijvende te Dieren,
eiser,
wettelijk vertegenwoordiger [betrokkene],
gemachtigde mr. A.C.J. Letmaath,
tegen
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers,
te Den Haag,
verweerder.
gemachtigde mr. S.R. Fernhout.
Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2007 heeft verweerder het verzoek van eiser om toekenning van een financiële toelage voor de periode 1 januari 2007 tot en met 31 januari 2007 op grond van de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen (Rvb), afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van 13 september 2007, waar eiser is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Op 5 oktober 2007 heeft de rechtbank het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heropend omdat het onderzoek niet volledig is geweest. De rechtbank heeft partijen verzocht te reageren op verweerders brief van 7 september 2007 waarin verweerder het zijns inziens onbevoegd genomen bestreden besluit gedekt verklaart.
Verweerder heeft gereageerd bij brief van 9 oktober 2007. Eiser heeft gereageerd bij brief van 16 oktober 2007.
Tevens hebben beide partijen toestemming gegeven voor het doen van een uitspraak zonder voorafgaande nieuwe behandeling van het beroep ter zitting, zoals bedoeld in artikel 8:57 van de Awb. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Aan de orde is de vraag of het besluit van 21 februari 2007 in rechte stand kan houden.
2. De rechtbank overweegt allereerst ambtshalve als volgt.
3. Ingevolge artikel 10:3, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan mandaat verlenen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen mandaatverlening verzet.
4. Ingevolge artikel 10:5, eerste lid, van de Awb, kan een bestuurorgaan, hetzij een algemeen mandaat, hetzij een mandaat voor een bepaald geval verlenen. Ingevolge het tweede lid wordt een algemeen mandaat schriftelijk verleend.
5. Ingevolge artikel 10:9, eerste lid, van de Awb, kan de mandaatgever toestaan dat ondermandaat wordt verleend. In het tweede lid is onder meer bepaald dat op zulk ondermandaat voormeld artikel 10:3, eerste lid en artikel 10:5, eerste lid, van de Awb van overeenkomstige toepassing zijn.
6. Het bestreden besluit is genomen namens het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), namens deze, de algemeen directeur, namens deze door het Teamhoofd Uitvoeringsorganisatie Rvb. De rechtbank gaat ervan uit, gelet op de ondertekening van het besluit, dat bij ondermandaatregeling door de algemeen directeur van het COA aan [teamhoofd] in zijn hoedanigheid van Teamhoofd Uitvoeringsorganisatie Rvb ondermandaat is verleend om besluiten als de onderhavige te nemen en te ondertekenen. De rechtbank stelt echter vast dat het door eiser overgelegde besluit is ondertekend door een ambtenaar werkzaam onder het Teamhoofd Uitvoeringsorganisatie Rvb. Bij brief van 7 september 2007 heeft eerdergenoemd Teamhoofd [teamhoofd] het besluit van 21 februari 2007 gedekt verklaard, ofwel bekrachtigd. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 9 oktober 2007 de rechtbank desverzocht bericht dat een gedektverklaring het (mandaat-)gebrek in het bestreden besluit niet kan herstellen en dat derhalve het beroep gegrond dient te worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een ander oordeel zodat het besluit voor vernietiging in aanmerking komt, zulks onder gegrondverklaring van het beroep.
7. De rechtbank stelt vervolgens vast dat ingevolge artikel 3a, eerste lid, van de Wet Centaal Orgaan opvang asielzoekers (wet COA) de afdelingen 1, 3 en 4 van hoofdstuk 7 van de Vw 2000 van toepassing zijn op besluiten in het kader van het onthouden dan wel de beëindiging van verstrekkingen bij of krachtens de Vw 2000. Ingevolge artikel 39, eerste lid van de Vw 2000, neergelegd in afdeling 4 van hoofdstuk 7, dient verweerder indien deze voornemens is de aanvraag af te wijzen de vreemdeling hiervan, onder opgave van redenen, schriftelijk mededeling te doen. Ingevolge het tweede lid brengt de vreemdeling, in afwijking van artikel 4:9 van de Awb, zijn zienswijze schriftelijk naar voren binnen een door verweerder bepaalde redelijke termijn. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat verweerder genoemde voornemenprocedure in artikel 39 van de Vw 2000 niet heeft gevolgd. Gemachtigde van verweerder heeft ter zitting ook erkend dat in deze zaak ten onrechte niet de voornemenprocedure is gevolgd. Gemachtigde heeft daarbij aangegeven dat verweerder de noodzaak van het volgen van de voornemenprocedure aanvankelijk niet heeft onderkend.
8. Gelet op hetgeen in rechtoverweging 7 is overwogen moet het oordeel luiden dat het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet zorgvuldig is voorbereid. Uit het voorgaande vloeit voort dat het onderhavige beroep ook om deze reden gegrond dient te worden verklaard en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
9. Verweerder heeft de rechtbank ter zitting en bij brief van 9 oktober 2007 verzocht om, indien zij de beschikking zou vernietigen, toepassing te geven aan de bevoegdheid voorzien in artikel 8:72, derde lid, van de Awb om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Verweerder stelt zich op het standpunt dat een na vernietiging nieuw te nemen besluit materieel geen andere inhoud zal hebben dan thans vervat in het bestreden besluit.
10. De rechtbank overweegt in dit verband dat voor toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in beginsel slechts plaats is indien materieel geen andere beslissing mogelijk is dan een besluit met hetzelfde dictum als het vernietigde besluit.
11. Naar het oordeel van de rechtbank doet zich deze situatie hier voor. Zij overweegt daartoe als volgt.
12. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor een financiële toelage op grond van de Rvb voor de maand januari 2007 omdat eiser, zoals blijkt uit de namens hem verstrekte gegevens en de verklaring van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND), niet voldoet aan het gestelde in artikel 2, eerste lid, sub e, van de Rvb, nu er voor eiser of zijn ouders geen aanvraagprocedure voor een verblijfsvergunning loopt.
13. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom aan hem tot 1 januari 2007 wel een uitkering is verstrekt en waarom deze thans met ingang van 1 januari 2007 is geweigerd. Weliswaar is er sprake van een andere instantie en een andere vorm van uitkering maar het ontstaan van deze vorm van uitkering blijft volgens eiser identiek. Eiser acht het in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en vertrouwensbeginsel dat zijn uitkering plotseling per 1 januari 2007 is beëindigd. Voorts heeft eiser, anders dan verweerder stelt, bij brief van 27 december 2006 wel een aanvraag ingediend voor verlening van een verblijfsvergunning. Eiser wijst er ten slotte op dat, indien hij geen aanspraak kan maken op een uitkering ingevolge de Rvb, deze regeling kennelijk onredelijk is in zijn situatie zodat afgeweken had kunnen en dienen te worden van het beleid.
14. De rechtbank overweegt als volgt.
15. Op grond van artikel 3, tweede lid, van de wet COA kan de minister het Centraal orgaan opvang asielzoekers (COA) taken als bedoeld in het eerste lid van artikel 3 opdragen met betrekking tot andere categorieën vreemdelingen. Ingevolge artikel 12 van de wet COA is Onze Minister bevoegd regels te stellen met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid. Van deze bevoegdheid is gebruik gemaakt door de vaststelling van de Rvb (Stcrt. 1998/119).
16. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Rvb, zoals deze bepaling luidt met ingang van 1 januari 2007, is het COA belast met het voorzien in de noodzakelijke bestaansvoorwaarden voor een samen met tenminste één ouder of verzorger hier te lande verblijvende minderjarige vreemdeling, niet zijnde een vreemdeling als bedoeld in onderdeel c, die geen aanspraak heeft op verstrekkingen op grond van enig ander wettelijk voorschrift en die blijkens een schriftelijke verklaring van de IND aan het COA rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder f, g, of h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), vanaf het moment dat het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder f, g of h, van de Vw 2000, is verkregen tot het moment waarop dit rechtmatig verblijf is geëindigd. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Rvb houdt de schriftelijke verklaring, bedoeld in het eerste lid, in dat de vreemdeling behoort tot één van de in het eerste lid bedoelde categorieën vreemdelingen.
17. Bepalend voor de aanspraak op toekenning van een financiële toelage ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, is aldus een schriftelijke verklaring van de IND waaruit blijkt dat sprake is van rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder f, g, of h, van de Vw 2000. Nu uit de verklaring van de IND van 20 februari 2007 niet volgt dat eiser rechtmatig verblijf had als hiervoor bedoeld was verweerder naar het oordeel van de rechtbank gehouden de aanvraag af te wijzen. Derhalve heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking kwam voor de gevraagde toelage.
18. De stelling van eisers gemachtigde ter zitting dat veelvuldig fouten in de registratie van de IND voorkomen leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Niet aannemelijk is gemaakt dat verweerder niet van de juistheid van de registratie van de IND heeft mogen uitgaan. Mocht hiervan in het geval van eiser overigens al sprake zijn, dan is het aan eiser te bewerkstelligen dat die onjuistheden, zo nodig met terugwerkende kracht, worden gecorrigeerd, waarna de IND op basis van de juiste gegevens een verklaring omtrent het rechtmatig verblijf kan opmaken.
19. De omstandigheid dat op 28 december 2006 namens eiser een brief is gezonden aan de minister van Justitie waarin aandacht wordt gevraagd voor de situatie van eiser en zijn familie, en voorts, dat medio 2007 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingediend teneinde te doen vaststellen of aanspraak bestaat op verblijf op grond van het buitenschuldbeleid, leidt in het licht van het hiervoor overwogene evenmin tot een ander oordeel. Hetzelfde heeft te gelden voor hetgeen overigens is aangevoerd.
20. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
21. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, acht de rechtbank termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig in deze zaak verleende rechtsbijstand:
- 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
- 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
- waarde per punt € 322,00;
- wegingsfactor 1.
22. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 644,00;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die het bedrag van de proceskosten dient te vergoeden;
- bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan eiser.
Aldus gedaan door mr. A.F.C.J. Mosheuvel als rechter in tegenwoordigheid van B.C.T. Rabou-Coort als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2007.