RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, enkelvoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr : AWB 07/44014
V-nummer: [V-nummer]
Inzake: [vreemdeling], eiser,
gemachtigde mr. H. Gailjaard, advocaat te ’s-Gravenhage,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. U. Deerenberg.
1 Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te bezitten. Op 17 april 2007 heeft verweerder eiser in bewaring gesteld.
2 Bij uitspraak van 23 mei 2007 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, het beroep inzake de oplegging van de maatregel van bewaring ongegrond verklaard.
3 Laatstelijk bij uitspraak van 26 oktober 2007 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, het beroep, ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, ongegrond verklaard.
4 Op 22 november 2007 heeft eiser wederom beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
5 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 12 december 2007. Eiser is verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1 Ingevolge artikel 96, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), staat ter beoordeling of voortzetting van de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2 Verweerder heeft de rechtbank op 26 november 2007 en op 10 december 2007 schriftelijke inlichtingen verstrekt over zijn handelen strekkend tot uitzetting van eiser.
3 De gemachtigde van eiser heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Uit de nagekomen stukken van verweerder op 10 december 2007 blijkt dat verweerder anderhalve maand geen uitzettingshandelingen heeft verricht. Het voorlaatste rappel heeft op 9 oktober 2007 plaatsgevonden en het laatste rappel op 23 november 2007. De bewaring moet alleen al om deze reden worden opgeheven.
Uit de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam van 6 juni 2007 (AWB 07/20575) blijkt dat er sprake is van een project Rabat III en dat er op dossierniveau kan worden gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten. Dit heeft verweerder in onderhavige zaak ook kunnen doen, temeer nu uit de voortgangsrapportage blijkt dat er op 14 mei 2007 kopieën van documenten in het dossier van eiser zaten. Volgens eiser gaat het om een kopie van zijn Marokkaans paspoort dat is overgelegd bij een verblijfsaanvraag in 1995. Aannemelijk is dat voornoemde kopie bij de laissez-passeraanvraag op 3 juli 2007 is verzonden naar de Marokkaanse autoriteiten.
Verder is aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting bestaat binnen een redelijke termijn. Nu al sinds vijf maanden een kopie van eisers paspoort ligt bij het Marokkaanse consulaat en nergens uit blijkt dat binnen korte termijn een laissez-passer zal worden afgegeven, alsmede dat de bewaring zeven maanden duurt, dient de bewaring te worden opgeheven.
Ten slotte is naar voren gebracht dat eiser heeft uitgelegd dat hij vanwege zijn suikerziekte gespannen raakt door de gesprekken met de regievoerder. Zijn bloedsuikergehalte is nog steeds op een zeer hoog niveau en hij heeft alle informatie gegeven die hij heeft.
4 Ter zitting is namens verweerder primair aangevoerd dat er voldoende voortvarend wordt gehandeld en dat er zicht op uitzetting bestaat. Ter toetsing staat de voortduring van de bewaring sedert de vorige uitspraak van 26 oktober 2007. Er wordt in principe elke maand bij de Marokkaanse autoriteiten gerappelleerd. In de maanden oktober en november hebben rappellen plaatsgevonden. Dat er zes weken tussen twee rappellen hebben gezeten, doet hieraan niet af. Op 21 november 2007 heeft een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dient dit gesprek als een uitzettingshandeling te worden gezien.
Subsidiair is aangevoerd dat, mocht de rechtbank oordelen dat er een te lange periode heeft gezeten tussen de rappellen in de maanden oktober en november, er een belangenafweging dient te worden gemaakt en dat deze in het voordeel van verweerder dient uit te vallen. Eiser frustreert het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit, gebruikt aliassen en heeft criminele antecedenten. Verder is naar voren gebracht dat tijdens de presentatie bij de Marokkaanse autoriteiten eiser aan de consul heeft verklaard dat de zich in het dossier bevindende kopieën van documenten niet van hem zijn. Tot op heden heeft eiser geen originele identiteitsdocumenten overgelegd.
5 De rechtbank overweegt het volgende.
5.1 De gemachtigde van eiser heeft betwist dat verweerder voldoende voortvarend handelt teneinde de uitzetting van eiser te realiseren.
5.1.1. De recht¬bank stelt vast dat de volgende gebeurtenissen zich hebben voorgedaan:
- op 5 oktober 2007 is gerappelleerd bij het Marokkaanse consulaat te Amsterdam;
- op 9 oktober 2007 is gerappelleerd bij het Marokkaanse consulaat te Rotterdam;
- op 24 oktober 2007 is het onderzoek in het vorige vervolgberoep (AWB 07/38038) gesloten;
- op 26 oktober 2007 is uitspraak gedaan op het vorige vervolgberoep;
- op 21 november 2007 is met eiser een vertrekgesprek gehouden;
- op 22 november 2007 is dit vervolgberoep ingesteld;
- op 23 november 2007 is gerappelleerd bij het Marokkaanse consulaat te Amsterdam.
Met partijen constateert de rechtbank dat tussen het rappel van 9 oktober 2007 en het rappel van 23 november 2007 meer dan een maand is verstreken.
5.1.2 Het standpunt van verweerder, dat er voldoende voortvarend is gehandeld, omdat in elk geval in elke kalendermaand (oktober, november) ten minste éénmaal is gerappel¬leerd, moet worden verworpen. Verweerder dient in beginsel niet langer dan een maand na het laatste rappel opnieuw te rappelleren. Het standpunt van verweerder zou ertoe leiden dat, wanneer op de eerste dag van maand 1 een uitzettingshandeling is verricht, hij tot aan de laatste dag van maand 2 geen activiteiten meer hoeft te verrichten, hetgeen niet kan worden aanvaard.
5.1.3 Het standpunt van verweerder, dat er voldoende voortvarend is gehandeld, omdat de termijn tussen de uitspraak op het vorige vervolgberoep en het vertrekgesprek van 21 november 2007 minder dan een maand bedraagt, moet eveneens worden verworpen.
De rechtbank stelt voorop, dat in elk geval niet vanaf de datum van de uitspraak moet worden gerekend, maar ten minste vanaf de datum van sluiting van het onderzoek in het vorige (vervolg )beroep. Immers, in het vorige (vervolg )beroep kunnen feiten en omstandigheden die zich na het sluiten van het onderzoek hebben voorgedaan, niet worden betrokken. Zo zij niet zouden kunnen worden betrokken in de beoordeling van dit beroep, zou er sprake zijn van een gat in de rechtsbescherming van eiser. Dit is niet aanvaardbaar.
Verweerder stelt zich wel terecht op het standpunt dat de rechtbank behoudens zeer bijzondere omstandigheden, die hier overigens niet aan de orde zijn niet kan terugkomen op eerder gegeven oordelen. Dat houdt echter niet in, dat de tijd die is verstreken tussen de laatste uitzettingshandeling die in het vorige beroep kon worden beoordeeld (in casu: het rappel van 9 oktober 2007) en de sluiting van het onderzoek in die zaak, niet kan worden betrokken in de beoordeling of verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld. Er wordt namelijk niet teruggekomen op een eerder oordeel, nu ten tijde van de sluiting van het onderzoek in het vorige vervolgberoep de termijn om een uitzettingshandeling te verrichten, nog niet was verstreken. Bovendien: zou verweerder worden gevolgd in zijn standpunt, dan zou de instelling van een (vervolg )beroep juist nadelig zijn voor de vreemdeling, omdat verweerder daardoor meer tijd zou krijgen te handelen dan wanneer er geen beroep was ingesteld. Verweerder dient, onafhankelijk van de vragen of en wanneer er beroepen tegen de (voortduring van) de bewaring worden ingesteld, en of en wanneer deze ter zitting worden behandeld, voortvarend te handelen.
5.1.4 Tussen de rappels van 9 oktober 2007 en 23 november 2007 zit meer dan een maand. Verweerder heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die de lange termijn verklaren of rechtvaardigen. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de bij iedere uitzetting vereiste voortvarendheid. Gelet hierop, komt de rechtbank aan een weging van belangen niet meer toe.
Of een vertrekgesprek in deze fase van de bewaring kan worden gelijkgesteld met een rappel, laat de rechtbank in het midden, nu in elk geval ook tussen het rappel van 9 oktober 2007 en het vertrekgesprek van 21 november 2007 meer dan een maand is verstreken.
5.2 Aan bespreking van het overig aangevoerde komt de rechtbank niet toe.
5.3 De bewaring is onrechtmatig sinds 10 november 2007. De rechtbank zal, onder gegrondverklaring van het beroep, dan ook de opheffing van de bewaring bevelen en schadevergoeding toekennen vanwege 33 dagen onrechtmatige bewaring. Uitgaande van € 70,- per dag komt de schadevergoeding dan op € 2.310,- in totaal.
5.4 De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1.) Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
De rechtbank ’s-Gravenhage:
1 verklaart het beroep gegrond;
2 beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 12 december 2007;
3 wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser schadevergoeding toe ten bedrage van € 2.310,- ten laste van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie), te betalen door de griffier van de rechtbank;
4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. J. van den Bos, rechter, en door deze en mr. N. Jallal, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op: 13 december 2007.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.