RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2007
[Eiser],
geboren op [geboortedatum] 1975,
nationaliteit Burger van India,
verblijvende te Rotterdam in de penitentiaire inrichting (detentieboot),
eiser,
gemachtigde mr. P.H. Hillen,
de staatssecretaris van Justitie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde drs. J.M.C. Vissers.
Op 26 juli 2007 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van de rechtbank, zittinghoudende te ’s-Hertogenbosch, van 13 augustus 2007, is het eerste beroep, strekkende tot opheffing van de vreemdelingenbewaring, ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 8 november 2007 beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
Naar aanleiding van het beroep heeft verweerder op 9 november 2007 een voortgangsrapportage ingezonden. De gemachtigde van eiser heeft hierop, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, gereageerd bij schrijven van 13 november 2007.
De zaak is behandeld op de zitting van 27 november 2007, waar eiser is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Ter beoordeling ligt thans de vraag voor of er - nog steeds - voldoende perspectief bestaat op uitzetting van eiser en of verweerder voldoende voortvarend handelt teneinde de uitzetting te effectueren. Voorts is van belang te beoordelen of voortzetting van de bewaring ook overigens, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid nog gerechtvaardigd is.
2. Namens eiser is - kort weergegeven – aangevoerd dat nu eiser alle medewerking verleent aan zijn verwijdering uit Nederland een presentatie bijna vier maanden na zijn inbewaringstelling niet als voldoende voortvarend kan worden betiteld. Temeer daar verweerder voor wat betreft de presentatiedatum niet afhankelijk is van de medewerking van de Indiase autoriteiten, maar zelf de volgorde kan bepalen waarin de vreemdelingen worden gepresenteerd bij de Indiase autoriteiten. Verweerder kan zelf de keuze maken om vreemdelingen die vrijwillig terug willen keren en alle relevante informatie verstrekken eerder te presenteren.
3. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat op 27 juli 2007 een kopie van eisers paspoort per fax is binnengekomen bij verweerder. Op 3 augustus 2007 is de aanvraag voor een laissez passer verzonden naar de LP-kamer van verweerder. Deze aanvraag is op 10 augustus 2007 doorgezonden aan de Indiase autoriteiten. Op 22 augustus 2007 is nogmaals een kopie van eisers paspoort binnengekomen, ditmaal per post. Op 2 augustus 2007, 5 september 2007, 8 oktober 2007 en 8 november 2007 zijn vertrekgesprekken gevoerd. Eiser is op 19 november 2007 gepresenteerd bij de Indiase autoriteiten, welke hebben toegezegd dat een laissez passer zal worden afgegeven. Een vluchtdatum is tot op heden nog niet bekend.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser alle medewerking verleent aan zijn verwijdering uit Nederland. De rechtbank wijst hierbij met name op het laten opsturen van een kopie van eisers paspoort en het schrijven van een brief naar de Indiase ambassade. Uit de gedingstukken blijkt niet of voornoemde kopie van het paspoort, na ontvangst door verweerder, onverwijld is doorgezonden naar de Indiase autoriteiten. Voorts stelt de rechtbank vast dat namens eiser is gesteld dat verweerder kan bepalen welke vreemdelingen op de vastgestelde tweewekelijkse presentatiedata worden gepresenteerd bij de Indiase autoriteiten, welke stelling door verweerders gemachtigde niet is weersproken. Nu de Indiase autoriteiten eenmaal per twee weken acht personen ontvangen voor een presentatie, bestond de mogelijkheid om eiser binnen veertien dagen na ontvangst van het kopie van het paspoort te presenteren.
5. Gelet op het voorafgaande moet de bewaring met ingang van 6 september 2007, te weten veertien dagen na ontvangst van het kopie paspoort per post, onrechtmatig worden geacht en dient het beroep gegrond te worden verklaard.
6. Op grond van het bepaalde in artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreedeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 90 en 93 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
7. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 95,00 voor elke dag die in een politiecel is doorgebracht en van € 70,00 voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht.
8. Nu de bewaring blijkens het voorgaande met ingang van 6 september 2007 onrechtmatig is, acht de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig om eiser schadevergoeding toe te kennen met ingang van de datum waarop het beroepschrift is ingediend.
9. Overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de dag waarop de bewaring is geëindigd, te weten 28 november 2007, buiten beschouwing laten bij de vaststelling van de schadevergoeding, zodat eiser over de periode van 8 november 2007 tot en met 27 november 2007 schadevergoeding toekomt. In totaal bedraagt de schadevergoeding 20 x € 70,00 is € 1400,00.
10. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 805,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1/2 punt voor een schriftelijke zienswijze op een voortgangsrapportage;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
11. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 59 van de Vw 2000 van eiser met ingang van 28 november 2007;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van € 1400,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 805,00;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden;
- bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries als rechter in tegenwoordigheid van J. de Win als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2007.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 1400,00 (ZEGGE: ÉÉNDUIZENDVIERHONDERD EURO)
Aldus gedaan op 28 november 2007 door mr. J.R. van Es-de Vries.