RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Breda
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
uitspraak van de enkelvoudige kamer ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht d.d. 29 november 2007
[Eiseres],
eiseres, woonplaats kiezende ten kantore van haar gemachtigde
mr. R. Bom te Breda,
de Staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde mr. J.C.O. Stiphout.
1.1 Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 2 mei 2007 (hierna: bestreden besluit) inzake het recht op een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000).
1.2 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
1.3 Het beroep is behandeld ter zitting van 18 oktober 2007. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. F. Ben Saddek, kantoorgenoot van haar gemachtigde en vergezeld van J. Hynd als tolk in de Engelse taal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2.1Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1987, de Nigeriaanse nationaliteit te bezitten en sedert december 2003 als vreemdeling in Nederland te verblijven. Eiseres heeft bij aanvraag van 12 januari 2004 verzocht om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Bij beschikking van 15 januari 2004 is deze aanvraag afgewezen. Het hiertegen gerichte beroep is bij uitspraak van 4 februari 2004 door deze rechtbank gegrond verklaard.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft het hoger beroep van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 11 februari 2004 gegrond verklaard bij uitspraak van 23 februari 2004 en de uitspraak van de rechtbank van 4 februari 2004 vernietigd.
Bij uitspraak van 28 december 2004 heeft deze rechtbank het beroep van eiseres aangaande de asielaanvraag ongegrond verklaard en overwogen dat de beschikking van 15 januari 2004 geen besluit omvat omtrent de ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en het beroep van eiseres in zoverre niet-ontvankelijk verklaard.
Bij beschikking van 30 november 2005 heeft verweerder aan eiseres ambtshalve een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘alleenstaande minderjarige vreemdeling’ (hierna: amv) geweigerd. Verweerder heeft vervolgens, na een gevolgde bezwaarprocedure, het bestreden besluit van 2 mei 2007 genomen. Dit besluit strekt tot weigering eiseres de verblijfsvergunning regulier te verlenen.
2.2 In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in het licht van de daartegen aangedragen beroepsgronden de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.3 Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte uitgaat van de juistheid van het leeftijdsonderzoek van 13 januari 2004. Nu de namen van de radiologen niet bekend zijn gemaakt, is volgens eiseres niet voldaan aan de op verweerder rustende vergewisplicht. Eiseres heeft in bezwaar, ingelast in beroep, verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 11 juni 2004 (kenmerk 200402101/1). Verder stelt eiseres dat er kan worden getwijfeld aan de wijze van het onderzoek, aangezien het al dan niet vergroeid zijn van het sleutelbeen niet een 100% zekerheid geeft omtrent de leeftijd. Zij persisteert bij de door haar opgegeven geboortedatum van 18 juli 1987.
2.4 De rechtbank neemt, in het licht van de aangevoerde beroepsgronden, het navolgende wettelijke kader tot uitgangspunt.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 is Onze Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
Volgens artikel 14, tweede lid, Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
Ingevolge artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder x, Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000), juncto 3.6, eerste lid, aanhef en onder b, Vb 2000, kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw 2000, slechts ambtshalve worden verleend onder een beperking verband houdend met verblijf als amv.
Artikel 3.56, eerste lid, Vb 2000 bepaalt dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw 2000, onder een beperking verband houdend met verblijf als amv kan worden verleend aan de alleenstaande minderjarige vreemdeling:
a. wiens aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 is afgewezen, anders dan met toepassing van artikel 30 Vw 2000;
b. die zich naar het oordeel van Onze Minister niet zelfstandig kan handhaven in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naar toe kan gaan, en
c. voor wie naar het oordeel van Onze Minister, naar plaatselijke maatstaven gemeten, adequate opvang ontbreekt in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naar toe kan gaan.
2.6 Verweerder heeft in paragraaf B14/2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 bijzonder beleid aangaande alleenstaande minderjarige asielzoekers en vreemdelingen neergelegd. In dit beleid is onder meer ten aanzien van de minderjarigheid bepaald dat minderjarigen zij zijn die de ouderdom van achttien jaren niet hebben bereikt en dat de toetsing aan het bijzondere beleid inzake alleenstaande minderjarige asielzoekers en vreemdelingen ex nunc geschiedt, derhalve op het moment van ambtshalve beslissen.
De rechtbank komt dit beleid niet onredelijk voor.
2.7 Verweerder heeft aan de ambtshalve weigering eiseres in aanmerking te laten komen voor onderhavige verblijfsvergunning ten grondslag gelegd dat uit het leeftijdsonderzoek van 13 januari 2004 is gebleken dat eiseres op dat moment reeds minimaal twintig jaar of ouder was, zodat eiseres reeds ten tijde van de asielaanvraag op 12 januari 2004 meerderjarig was en derhalve geen aanspraak op een verblijfsvergunning kan ontlenen aan het bijzondere beleid voor alleenstaande minderjarige asielzoekers en vreemdelingen.
2.8 In haar uitspraak van 23 oktober 2003 in zaak 200304904/1, gepubliceerd in AB 2003, 430, heeft de Afdeling overwogen, dat de minister, indien hij zijn besluitvorming in daarvoor naar zijn oordeel in aanmerking komende gevallen mede wenst te baseren op een leeftijdsonderzoek, teneinde de asielzoeker tegemoet te komen in de voldoening aan de op hem rustende last om onder meer zijn leeftijd aannemelijk te maken, zich er ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van dient te vergewissen, dat het onderzoek op deugdelijke en zorgvuldige wijze is verricht, zodat het de daaraan verbonden conclusies kan dragen. Daartoe dient de minister zich te wenden tot een adviseur die beschikt over de deskundigheid die noodzakelijk is voor het te verrichten onderzoek. Teneinde te kunnen beoordelen of dit onderzoek zorgvuldig is verlopen en volledig is geweest, dient de minister te beschikken over een verslag van de bevindingen, waarvoor de deskundige blijkens de ondertekening van dat verslag de verantwoordelijkheid neemt, ook als hij om hem moverende redenen zijn naam niet op voorhand bekend wenst te maken.
2.9 De rechtbank stelt vast dat verweerder de opdracht tot het leeftijdsonderzoek aan drs. H. Th. van der Pas heeft gegeven en dat drs. Van der Pas vervolgens twee radiologen heeft ingeschakeld. Zoals verweerder in het verweerschrift en ter zitting heeft gesteld, beschikt verweerder over een lijst met namen, werkadressen en telefoonnummers van radiologen waarvan drs. Van der Pas gebruik maakt. Na ontvangst van het middels parafen ondertekende verslag van bevindingen, kan verweerder zich verstaan met de radiologen door tussenkomst van drs. Van der Pas. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd bevestigd dat verweerder zich in het onderhavige geval voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit ervan heeft vergewist wie de radiologen waren van het leeftijdsonderzoek.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij de inschakeling van de deskundigen zorgvuldig heeft gehandeld, door de opdracht te verstrekken aan drs. Van der Pas, een ter zake deskundige adviseur, waarvan bekend is dat hij voor de uitvoering van het leeftijdsonderzoek twee radiologen inschakelt, welke radiologen voorkomen op een bij verweerder bekende lijst. Vervolgens heeft verweerder zich op deugdelijke wijze ervan vergewist dat het onderzoek -zoals gerapporteerd in het middels parafen ondertekende verslag van bevindingen van 13 januari 2004- deugdelijk en zorgvuldig is verricht en dat de beoordeling heeft plaatsgevonden door -bij verweerder bij naam bekende en- ter zake deskundige radiologen, alvorens verweerder de bevindingen van dit onderzoek aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd.
Aldus is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de op verweerder ingevolge artikel 3:2 Awb rustende vergewisplicht om zich te vergewissen van de zorgvuldigheid van het verrichte onderzoek.
2.10 De grief van eiseres dat de namen van de radiologen van het verrichte leeftijdsonderzoek ten onrechte niet aan haar bekend zijn gemaakt, wordt verworpen. De rechtbank volgt in deze de uitspraak van de Afdeling van 31 maart 2004 met nummer 200400732/1, gepubliceerd in JV, 2004, 211, waarin de Afdeling heeft overwogen dat verweerder niet gehouden is de identiteit van de radiologen aan de vreemdeling dan wel de gemachtigde bekend te maken.
2.11. Eiseres heeft voorts gesteld dat aan de uitkomst van het leeftijdsonderzoek getwijfeld kan worden nu het sleutelbeenonderzoek geen 100% zekerheid omtrent de leeftijd geeft.
De rechtbank stelt vast dat eiseres geen contra-expertise heeft overgelegd. Eiseres heeft volstaan met het in algemene zin plaatsen van kanttekeningen bij de juistheid van het leeftijdsonderzoek onder verwijzing naar ‘de reeds eerder gevoerde discussie’ bij de Afdeling. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling brengt echter het enkel plaatsen van kritische kanttekeningen bij het leeftijdsonderzoek niet met zich mee dat verweerder tot een van de conclusie van het leeftijdsonderzoek afwijkend oordeel moet komen. Nu eiseres niet nader heeft gemotiveerd waarom het leeftijdsonderzoek niet gevolgd kan worden, is de rechtbank van oordeel dat verweerder het leeftijdsonderzoek op goede gronden ten grondslag heeft mogen leggen aan het bestreden besluit.
2.12 De rechtbank is op grond van het hiervoor overwogene van oordeel dat kan worden uitgegaan van de uitslag van het leeftijdsonderzoek en dat verweerder op goede gronden heeft geoordeeld dat eiseres bij haar aanvraag meerderjarig was. Verweerder heeft eiseres dan ook terecht een amv-vergunning onthouden.
2.13 Op grond van het voorgaande zal het beroep ongegrond worden verklaard. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. S.A.M.L. van den Bosch - van de Sande, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2007, in tegenwoordigheid van mr. G.P.A.J. Joosen, griffier.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. (Nadere informatie: www.raadvanstate.nl)