ECLI:NL:RBSGR:2007:BC1030

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/39564
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige voortduring van vreemdelingenbewaring en toekenning van schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 30 oktober 2007 uitspraak gedaan over de voortduring van de vreemdelingenbewaring van eiser, een Algerijnse vreemdeling die al meer dan dertien maanden in bewaring zat. Eiser had op 18 oktober 2007 beroep ingesteld tegen de voortduren van de bewaring, nadat de rechtbank eerder had geoordeeld dat de Staatssecretaris van Justitie binnen twee weken na de uitspraak van 13 september 2007 het onderzoek naar de echtheid van zijn geboorteakte diende te voltooien. Deze termijn was echter ruimschoots verstreken zonder dat er enige voortgang was geboekt in het onderzoek.

De rechtbank overwoog dat, volgens de Vreemdelingencirculaire, na zes maanden bewaring het belang van de vreemdeling om in vrijheid te worden gesteld doorgaans zwaarder weegt dan het belang van de staat om de vreemdeling in bewaring te houden. In dit geval was de termijn van zes maanden ruimschoots overschreden en had de verweerder niet kunnen aantonen dat er op korte termijn een resultaat van het onderzoek te verwachten was. De rechtbank concludeerde dat de voortduring van de bewaring onrechtmatig was en dat eiser recht had op schadevergoeding voor de periode dat hij ten onrechte in bewaring was gehouden.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 30 oktober 2007, en kende eiser een schadevergoeding toe van € 2170,-. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die vastgesteld werden op € 322,-. De uitspraak werd gedaan door mr. G. Laman, fungerend voorzitter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier P.W. Karsowidjojo.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zaaknummer: Awb 07/39564
Uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
[vreemdeling],
geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
eiser,
gemachtigde: mr. M. Grimm, advocaat te Groningen.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. De Staatssecretaris van Justitie, voorheen de Minister van Justitie, daarvoor de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, hierna verweerder, heeft op
6 september 2006 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. Deze maatregel duurt tot op heden voort.
1.2. Eiser heeft tegen het voortduren van de bewaring op 18 oktober 2007 beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken - daaronder begrepen de inlichtingen met betrekking tot de (voortgang van de voorbereiding van de) verwijdering van eiser - aan de rechtbank en aan eiser toegestuurd. Bij faxbericht van 25 oktober 2007 heeft eiser de gronden van beroep aangevuld.
1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 29 oktober 2007. Eiser en zijn gemachtigde zijn aldaar niet verschenen, met kennisgeving. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen mr. F.W.A. Croonen.
2. Rechtsoverwegingen
2.1. Vooropgesteld moet worden dat de rechtbank de maatregel van bewaring reeds eerder heeft getoetst en dat daarbij is komen vast te staan dat de toepassing en tenuitvoerlegging van de bewaring rechtmatig zijn. Derhalve staat thans slechts ter beoordeling of het voortduren van de bewaring gerechtvaardigd is.
2.2. Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder nog steeds geen inzage heeft gegeven in het onderzoek van de Algerijnse autoriteiten naar de echtheid van zijn geboorteakte en ook geen enkele extra inspanning heeft gepleegd richting de Algerijnse autoriteiten in dit dossier. Eiser heeft hieruit geconcludeerd dat, gezien de lacune in informatie met betrekking tot het onderzoek, er geen zicht op uitzetting bestaat binnen afzienbare termijn.
2.3. Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.
2.4. De rechtbank stelt vast dat eiser thans ruim dertien maanden in bewaring zit. Volgens hoofdstuk A6/5.3.5 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), voor zover thans van belang, geldt als beleidsuitgangspunt dat, als de bewaring voortduurt, het belang van de desbetreffende vreemdeling om in vrijheid te worden gesteld groter wordt. In de jurisprudentie van de rechtbanken wordt er doorgaans van uitgegaan dat na zes maanden bewaring het belang van de vreemdeling om in vrijheid gesteld te worden in het algemeen zwaarder weegt dan het algemeen belang om de vreemdeling ter fine van uitzetting in bewaring te houden. Onder omstandigheden kan die termijn evenwel langer dan wel korter zijn. De termijn kan langer dan zes maanden zijn, indien bijvoorbeeld sprake is van frustratie door de vreemdeling van het onderzoek naar de vaststelling van de identiteit of nationaliteit, of in het geval van ongewenstverklaring of zware criminele antecedenten. Voorts mag de bewaring niet langer duren dan met het oog op het doel van deze maatregel strikt noodzakelijk is.
2.5. De rechtbank is van oordeel dat het voortduren van de bewaring bij afweging van alle betrokken belangen niet langer gerechtvaardigd is. Hierbij neemt de rechtbank in overweging dat in de vorige uitspraak van deze rechtbank van 13 september 2007 is geoordeeld dat binnen twee weken na de datum van de uitspraak het onderzoek naar de echtheid van de geboorteakte voltooid dient te zijn. Deze termijn die liep tot 28 september 2007 is inmiddels ruimschoots verstreken, zonder dat gebleken is dat dit onderzoek tot enig resultaat heeft geleid. Dit betekent dat de in de uitspraak van 13 september 2007 genoemde termijn niet is gehaald. Verweerder heeft evenmin kunnen aangeven of op korte termijn wel een uitslag te verwachten zou zijn. Ook heeft verweerder niet duidelijk kunnen maken op welke gronden verweerder meent dat de bewaring niettemin na afloop van de hiervoor bedoelde termijn nog dient voort te duren. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat, gezien de lange duur van de bewaring van eiser, thans aan het belang van eiser bij invrijheidstelling meer gewicht dient te worden toegekend dan aan het belang van verweerder bij het voortduren van de bewaring. De rechtbank acht het voortduren van de bewaring dan ook onrechtmatig vanaf 29 september 2007.
2.6. Gezien het voorgaande is het beroep gegrond en dient de bewaring te worden opgeheven.
2.7. De rechtbank ziet aanleiding voor het toekennen van schadevergoeding aan eiser voor de dagen die hij ten onrechte in bewaring heeft doorgebracht, vanaf 29 september 2007. Eiser komt een bedrag toe van 31 maal € 70,- voor de periode 29 september 2007 tot 30 oktober 2007 waarin hij heeft verbleven in het detentiecentrum Zeist. In totaal wordt aan eiser een bedrag van € 2170,- toegekend.
2.8. De rechtbank ziet tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,- (1 punt voor het beroepschrift).
3. Beslissing
De rechtbank:
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel met ingang van 30 oktober 2007;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser schadevergoeding toe ten bedrage van € 2170,- ten laste van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie), te betalen door de griffier van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedragen van € 322,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. G. Laman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van P.W. Karsowidjojo als griffier op 30 oktober 2007.
Tegen deze uitspraak staan geen rechtsmiddelen open.
Afschrift verzonden:
Beslissing tot tenuitvoerlegging
De voorzitter van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van
€ 2170,- (zegge: tweeduizend honderd en zeventig euro).
Aldus gedaan door mr. G. Laman, fungerend voorzitter, op 30 oktober 2007