RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, meervoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr : AWB 07/42649
V-nummer: [v-nummer]
Inzake: [eiser], eiser,
gemachtigde mr. K.R. Verkaart, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie,
verweerder, gemachtigde mr. J. den Haan.
I Procesverloop
1 Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1970 en de Chinese nationaliteit te bezitten. Op 6 juli 2007 heeft verweerder eiser in bewaring gesteld.
2 Bij uitspraak van 25 juli 2007 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, het beroep inzake de oplegging van de maatregel van bewaring ongegrond verklaard.
3 Laatstelijk bij uitspraak van 1 november 2007 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, het beroep, ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, ongegrond verklaard.
4 Op 12 november 2007 heeft eiser wederom beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
5 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 29 november 2007. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig W. Li, tolk Mandarijn.
1 Ingevolge artikel 96, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), staat ter beoordeling of voortzetting van de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2 Verweerder heeft de rechtbank op 14 november 2007 schriftelijke inlichtingen (hierna: voortgangsrapportage) verstrekt over zijn handelen strekkend tot uitzetting van eiser.
3 Bij brief van 15 november 2007 heeft de gemachtigde van eiser op de voortgangsrapportage gereageerd. De gemachtigde van eiser heeft in zijn reactie en ter zitting aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Eiser bevindt zich ruim 4½ maand in bewaring en doet er alles aan om aan vervangende documenten te komen. Zo heeft hij bij aanvang van de bewaring zijn volledige personalia opgegeven bij de laissez-passeraanvraag. Op 7 september 2007 heeft eiser zijn moeder een brief geschreven met het verzoek om een kopie van het hukou-boekje op te sturen. Tevens heeft eiser op 15 oktober 2007 een brief geschreven, gericht aan de Chinese autoriteiten. Tot op heden is nog geen reactie op deze brieven binnengekomen. Eiser verblijft al 13 jaar in Nederland en gelet hierop is het onwaarschijnlijk dat eiser terug te vinden is in het hukou-registratiesysteem, nu dat regelmatig opgeschoond wordt. De reden voor het opschonen van het registratiesysteem kan bijvoorbeeld zijn een natuurramp, maar ook de opdeling van een gemeente. Uit het vertrekgesprek van 12 november 2007 blijkt dat eiser heeft verklaard dat het dorp waar hij vandaan komt opnieuw is ingedeeld. Voorts wijst de gemachtigde van eiser op het feit dat de kans op verstrekking van een laissez-passer aan een Chinese vreemdeling zonder documenten minder dan 0,4% is. Indien een Chinese vreemdeling wel beschikt over documenten dan is hooguit 3% kans op afgifte van een laissez-passer door de Chinese autoriteiten. Dat deze lage percentages niet te wijten zijn aan het collectief frustreren van alle Chinese vreemdelingen blijkt uit het artikel “Persoonsregistratie en zicht op uitzetting” geschreven door mr. M.A. Collet en mr. W.S. Jiang, gepubliceerd in Migrantenrecht 2007, nr.8. Uit dit artikel blijkt dat schrappingen in de persoonsregisters plaatsvinden en de bevindingen in dit artikel zijn gebaseerd op feitelijke bronnen. Uit dit artikel blijkt voorts dat het lage slagingspercentage met name te wijten is aan structurele oorzaken aan de kant van de Chinese autoriteiten alsmede de onderlinge politieke c.q. diplomatieke verhoudingen.
4 Ter zitting is namens verweerder aangevoerd dat er zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat en dat verweerder voldoende voortvarend handelt. Uit de voortgangsrapportage blijkt niet dat verweerder eiser tegenwerpt dat hij het onderzoek frustreert. De brieven die eiser verstuurd heeft naar de Chinese autoriteiten en zijn moeder zijn niet direct na zijn inbewaringstelling geschreven. Er zijn thans geen concrete aanwijzingen dat het dorp van eiser opnieuw is ingedeeld. Met betrekking tot de verwijzing naar het artikel “Persoonsregistratie en zicht op uitzetting”stelt verweerder zich op het standpunt dat het niet beschouwd kan worden als een objectieve bron nu dit artikel is geschreven door advocaten die de belangen van vreemdelingen behartigen. Het artikel behelst een algemeen verhaal en de stellingen daarin zijn niet onderbouwd met concrete verslagen danwel rapportages. Verweerder gaat uit van het Algemeen ambtsbericht China van mei 2006 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken waaruit blijkt dat iedere Chinese burger vanaf zijn 16e een identiteitskaart krijgt en op deze wijze opgenomen wordt in het persoonsregistratiesysteem. Eiser is na zijn 16e uit China vertrokken en heeft gelet hierop niet aannemelijk gemaakt dat hij niet aan vervangende (identiteits)documenten kan komen. Niet is gebleken dat eiser geen andere familieleden kan aanschrijven danwel bellen. Verweerder ziet in het dossier geen aanleiding om aan te nemen dat er voor eiser geen mogelijkheden meer zijn om aan identiteitsdocumenten te komen. Tot medio oktober 2007 zijn door de Chinese autoriteiten 16 laissez-passers verstrekt waarvan bij twee gevallen geen aanvullende identiteitsdocumenten waren overgelegd. In die gevallen is enkel op basis van de laissez-passeraanvraag een laissez-passer verstrekt. Daarnaast brengt de enkele omstandigheid dat de Chinese autoriteiten een gering aantal reisdocumenten afgeven niet mee dat er geen zicht op uitzetting bestaat.
5 De rechtbank overweegt het volgende.
5.1 De rechtbank stelt voorop dat niet is betwist dat verweerder voldoende voortvarend te werk gaat teneinde eiser uit te zetten. In geschil is dan ook enkel of er thans zicht op uitzetting bestaat.
5.2 Bij uitspraak van 1 mei 2007 (LJN: BA4350) heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, het volgende overwogen: “Nu evenwel aan Chinese vreemdelingen zonder documenten reeds sinds april 2006 geen laissez-passers worden verstrekt, dient naar het oordeel van de rechtbank te worden aangenomen dat voor een Chinese vreemdeling zonder reis- of identiteitsdocument of een kopie daarvan geen sprake is van een reëel zicht op uitzetting binnen redelijke termijn.”. Door verweerder is thans onweersproken gesteld dat in 2007 de Chinese autoriteiten twee laissez-passers hebben afgegeven enkel op basis van ingevulde laissez-passeraanvragen. Deze twee laissez-passers zijn derhalve verstrekt aan ongedocumenteerde Chinese vreemdelingen. Gelet hierop en op de uitspraak van 16 april 2007 (JV 2007, 242) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) is de rechtbank van oordeel dat niet langer kan worden geoordeeld dat voor Chinese vreemdelingen zonder reis- of identiteitsdocumenten of een kopie daarvan geen sprake is van zicht op uitzetting binnen redelijke termijn. Dit is volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling slechts anders indien de vreemdeling hem persoonlijk betreffende, concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan verweerder het op voorhand uitgesloten heeft moeten achten dat het onderzoek door de Chinese autoriteiten niet binnen een redelijke termijn tot afgifte van een reisdocument kan leiden. Eiser heeft daartoe verwezen naar het artikel “Persoonsregistratie en zicht op uitzetting” (Migrantenrecht 2007, 8). In voormeld artikel wordt een beschrijving gegeven van de verschillende persoons- en huishoudregistratie-systemen in China en de problematiek met betrekking tot het ‘herleiden’ van Chinese vreemdelingen, die soms al jaren in het buitenland verblijven, tot de voornoemde registratiesystemen. De rechtbank is van oordeel dat eiser met de verwijzing naar voormeld artikel, zijn stelling dat hij al 13 jaren in Nederland verblijft en zijn (niet nader onderbouwde) stelling dat zijn dorp waarschijnlijk is opgedeeld en dat hij getracht heeft om identiteitsdocumenten te verkrijgen, geen hem persoonlijk betreffende concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan aangenomen moet worden dat het onderzoek door de Chinese autoriteiten niet binnen een redelijke termijn tot afgifte van een reisdocument kan leiden.
5.3 Niet is gebleken dat voortzetting van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel, bij afweging van alle daarbij betrokken belangen, in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om opheffing van de maatregel te bevelen of wijziging van de tenuitvoerlegging daarvan te gelasten.
5.4 Het beroep is ongegrond.
5.5 Er bestaat geen ruimte voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
5.6 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank ’s-Gravenhage:
1 verklaart het beroep ongegrond;
2 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. E.A. Poppe-Gielesen, voorzitter, mr. J. de Gans en mr. C. Laukens, rechters, en door de voorzitter en mr. N. Jallal, griffier, ondertekend.
De griffier,
De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2007.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.