ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0745

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07-15546
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.C. Greeuw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning financiële toelage aan vreemdelingen en de toepassing van artikel 27 IVRK

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 22 augustus 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Ghanese vreemdeling, eiser, en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), verweerder. Eiser had op 24 januari 2007 een aanvraag ingediend voor een financiële toelage op basis van de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen (Rvb). Verweerder heeft deze aanvraag op 12 maart 2007 ingewilligd, maar eiser was van mening dat de toegekende toelage niet voldoende was om in zijn basisbehoeften te voorzien, zoals voedsel, kleding en huisvesting. Eiser stelde dat de Rvb in strijd was met artikel 27 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK), dat het recht van ieder kind op een toereikende levensstandaard erkent.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de Rvb een uitputtende regeling beoogt te zijn voor de betreffende categorie vreemdelingen. De rechtbank oordeelde dat de bepalingen van artikel 27 IVRK, zoals door eiser ingeroepen, niet vatbaar zijn voor rechtstreekse toepassing door de rechter, omdat zij niet voldoende concreet zijn en nadere uitwerking vereisen in nationale wet- en regelgeving. De rechtbank concludeerde dat verweerder de Rvb correct had toegepast en dat er geen grond was om het beroep van eiser gegrond te verklaren.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was. Deze uitspraak benadrukt de grenzen van de rechtstreekse werking van internationale verdragen in de nationale rechtsorde en de rol van de Rvb in het waarborgen van de noodzakelijke bestaansmiddelen voor vreemdelingen.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 07 / 15546
uitspraak van de rechtbank van 22 augustus 2007
In de zaak van:
[Eiser],
geboren op [geboortedatum] augustus 2003, van Ghanese nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. J. Sprakel, advocaat te Haarlem,
tegen:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA),
gevestigd te Rijswijk,
verweerder,
gemachtigde: mr. T. van Ekris, werkzaam bij het COA.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 24 januari 2007 een aanvraag ingediend tot het verstrekken van een voorziening krachtens de Wet Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (Wet COA). Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 12 maart 2007 ingewilligd. Eiser heeft tegen het besluit op 4 april 2007 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft op 24 juli 2007 een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2007. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is met bericht van afwezigheid niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen (Rvb) is het COA belast met het voorzien in de noodzakelijke bestaansvoorwaarden voor een samen met tenminste één ouder of verzorger hier te lande verblijvende minderjarige vreemdeling, die geen aanspraak heeft op verstrekkingen op grond van enig ander wettelijk voorschrift en die blijkens een schriftelijke verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan het orgaan rechtmatig verblijf heeft, vanaf het moment dat rechtmatig verblijf is verkregen tot het moment waarop dit rechtmatig verblijf is geëindigd.
2.3 Ingevolge artikel 6, tweede lid, aanhef en onder i, Rvb bedraagt de financiële toelage voor de vreemdeling bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, Rvb: het bedrag, bedoeld in artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, Wet werk en bijstand (WWB), verminderd met het in aanmerking te nemen inkomen.
2.4 Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, WWB is de norm voor een alleenstaande van 18, 19 of 20 jaar: € 215,32.
2.5 Ingevolge artikel 27, eerste lid, Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) erkennen de staten die partij zijn, het recht van ieder kind op een levensstandaard die toereikend is voor de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling van het kind. Ingevolge het tweede lid van dit artikel hebben de ouder(s) of anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind, de primaire verantwoordelijkheid voor het waarborgen, naar vermogen en binnen de grenzen van hun financiële mogelijkheden, van de levensomstandigheden die nodig zijn voor de ontwikkeling van het kind. Ingevolge het derde lid van dit artikel nemen de Staten die partij zijn, in overeenstemming met de nationale omstandigheden en met de middelen die hun ten dienste staan, passende maatregelen om ouders en anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind te helpen dit recht te verwezenlijken, en voorzien, indien de behoefte daaraan bestaat, in programma's voor materiële bijstand en ondersteuning, met name wat betreft voeding, kleding en huisvesting.
2.6 Verweerder heeft eiser in het besluit van 12 maart 2007 op grond van artikel 2, eerste lid onder e en artikel 6, tweede lid, aanhef en onder g van de Rvb een financiële toelage van € 216,45 per maand toegekend.
2.7 Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat met het toegekende bedrag de kosten van voedsel, kleding en wonen niet worden gedekt. Gelet op het voorgaande is het besluit in strijd met artikel 27 Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK).
De rechtbank overweegt als volgt.
2.8 De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder in het bestreden besluit de hoogte van de financiële toelage heeft gebaseerd op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e,
Rvb juncto artikel 6, tweede lid, aanhef en onder g, Rvb. Gelet op de hierboven genoemde wettelijke bepalingen moet dit zijn: artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, Rvb juncto artikel 6, tweede lid, aanhef en onder i, Rvb.
2.9 Vreemdelingen zoals omschreven in artikel 2, eerste lid onder e, Rvb, komen vanaf 1 januari 2007 zelfstandig in aanmerking voor de hiervoor genoemde financiële toelage om in de noodzakelijke bestaansmiddelen te voorzien. De reden voor deze uitbreiding van de kring van de zogeheten Rvb-gerechtigden is, blijkens de toelichting op de Wijziging Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen van 22 december 2006 (Regeling van de minister van Justitie van 22 december 2006, Stct. 29 december 2006, nr. 253), gelegen in de uitspraak van 24 januari 2006 van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (LJN AV0197).
2.10 In genoemde uitspraak heeft de CRvB als volgt overwogen:
Ten aanzien van kinderen die rechtmatig in Nederland verblijven doch niet tot Nederland zijn toegelaten, dient anders te worden geoordeeld. Hoewel de Nederlandse staat deze kinderen niet tot zijn grondgebied heeft toegelaten, heeft hij welbewust aanvaard dat zij gedurende een zekere tijd in Nederland verblijven. Aldus heeft de Nederlandse staat ook welbewust een zekere, uit het IVRK voortvloeiende zorgplicht ten opzichte van juist deze kinderen op zich genomen, zonder daarbij overigens iets af te doen aan de verantwoordelijkheid van de ouders van deze kinderen’
(…)
Naar het oordeel van de Raad moet aan appellanten algemene bijstand worden verleend. Waar het hier gaat om een individueel recht van elk van appellanten, ligt het wat de hoogte van deze bijstand betreft voor de hand dat aansluiting wordt gezocht bij de norm voor alleenstaanden van 18,19 en 20 jaar als bedoeld in artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB. Gezinsbijstand is hier immers niet aan de orde. Verder dient gedaagde, gelet op het in artikel 28, eerste lid, van de WWB neergelegde afstemmingsvereiste, aan de hand van de individuele omstandigheden van appellanten en mede gelet op artikel 27, derde lid, IVRK, waarbij de Raad aantekent dat feitelijk in de huisvesting van appellanten is voorzien, te bezien welk bedrag aan bijstand hier is aangewezen.
2.11 In de hierboven onder 2.9 genoemde toelichting is voorts opgenomen dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft geoordeeld dat de desbetreffende categorie vreemdelingen niet past in de systematiek van de WWB, omdat deze groep geen toegang heeft tot de arbeidsmarkt. Om die reden is ervoor gekozen om in de noodzakelijke bestaansvoorwaarden te voorzien via de Rvb, als passende en toereikende voorliggende voorziening voor bepaalde categorieën vreemdelingen die niet beschikken over een verblijfsvergunning. Daarmee vervalt de noodzaak om de betreffende categorie minderjarige vreemdelingen op grond van de WWB een financiële toelage te verstrekken, waartoe gemeenten naar aanleiding van de uitspraak van de CRvB gehouden waren.
2.12 Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het vorenstaande dat de Rvb een uitputtende regeling beoogt te zijn.
2.13 Voorts staat vast dat de Rvb niet voorziet in dekking van de woonkosten.
2.14 Nu eiser, naar niet in geschil is, behoort tot de categorie vreemdelingen zoals genoemd in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, Rvb, heeft verweerder op juiste
gronden eiser de financiële toelage toegekend als bedoeld in artikel 6, tweede lid, aanhef en onder i, Rvb. Gelet op de aard van deze regeling stond het verweerder niet vrij om eiser een hogere financiële toelage te verstrekken.
2.15 Met betrekking tot de stelling van eiser, dat de toelage niet toereikend is om in de kosten van voedsel, kleding èn wonen te voorzien en de Rvb in zoverre in strijd is met artikel 27 IVRK, overweegt de rechtbank het volgende.
2.16 Nog daargelaten dat eiser zijn stelling dat de toelage niet toereikend is, niet heeft onderbouwd, kan de rechtbank niet toetsen aan het bepaalde in artikel 27 IVRK. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer de uitspraak van 15 februari 2007, 200604499/1), bevatten de bepalingen van artikel 27 IVRK, gelet op hun formulering, geen norm die vatbaar is voor rechtstreekse toepassing door de rechter, aangezien zij niet voldoende concreet is voor zodanige toepassing en derhalve nadere uitwerking behoeft in nationale wet- en regelgeving. Het beroep van eiser op artikel 27 IVRK kan derhalve niet slagen.
2.17 Nu verweerder de in artikel 27 IVRK vervatte norm heeft uitgewerkt in de Rvb en, naar uit het bovenstaan volgt, verweerder deze regeling in de onderhavige zaak juist heeft toegepast, dient het beroep ongegrond verklaard te worden.
2.18 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, rechtbank, en op 22 augustus 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. L.I. Siers als griffier.
afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.