ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0740
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- H.C. Greeuw
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het belang bij beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel na ongewenstverklaring
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 13 augustus 2007 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een Afghaanse vreemdeling, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser had eerder een aanvraag ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie was afgewezen. De rechtbank had eerder in 2004 de afwijzing van de aanvraag gegrond verklaard, maar na een nieuw besluit van de staatssecretaris in 2006, heeft eiser opnieuw beroep ingesteld. De staatssecretaris stelde dat eiser geen belang had bij de beoordeling van zijn beroep, omdat hij inmiddels ongewenst was verklaard. Volgens artikel 67, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 kan een ongewenst verklaarde vreemdeling geen rechtmatig verblijf hebben, wat betekent dat het beroep niet kan leiden tot een verblijfsvergunning.
De rechtbank overwoog dat, volgens vaste jurisprudentie, een vreemdeling geen belang heeft bij een beroep tegen een besluit over een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning zolang de ongewenstverklaring voortduurt. Eiser voerde aan dat hij wel degelijk belang had bij de beoordeling van zijn beroep, vooral in het licht van mogelijke schendingen van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bij terugkeer naar Afghanistan. De rechtbank concludeerde echter dat, omdat de ongewenstverklaring voortduurt, eiser geen belang meer had bij de beoordeling van het beroep. De rechtbank verklaarde het beroep dan ook niet-ontvankelijk.
De uitspraak benadrukt de gevolgen van een ongewenstverklaring voor de mogelijkheid om een verblijfsvergunning aan te vragen en de juridische implicaties daarvan. De rechtbank heeft geen proceskosten toegewezen aan een van de partijen, wat gebruikelijk is in gevallen waarin het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.