ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0734

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 06//55017
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van verblijfsvergunning regulier voor medische behandeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 maart 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking van medische behandeling. Verzoeker, een Afghaanse man, had op 20 september 2005 een aanvraag ingediend, die door de Minister van Justitie was afgewezen op 27 oktober 2006, omdat hij niet beschikte over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet was vrijgesteld van dit vereiste. Verzoeker en zijn echtgenote kampen met medische problemen, waaronder een posttraumatische stressstoornis. De voorzieningenrechter oordeelde dat niet voldoende duidelijk was of de situatie van verzoeker, die naar Afghanistan zou moeten terugkeren om de mvv-procedure af te wachten, negatief beïnvloed zou worden door het feit dat zijn echtgenote de bezwaarprocedure in Nederland mag afwachten. De rechter concludeerde dat de belangen van verzoeker zwaarder wegen dan die van de verweerder, en heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen. De voorzieningenrechter heeft verweerder opgedragen zich te onthouden van maatregelen tot verwijdering van verzoeker totdat op het bezwaar is beslist. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Voorzieningenrechter
Zaaknummer: Awb 06//55017
Uitspraak in het geschil tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1942,
van Afghaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
verzoeker;
gemachtigde: E. Ebes, advocaat te Lemmer,
en
DE MINISTER VAN JUSTITIE,
voorheen DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. M. Buisman, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 20 september 2005 heeft verzoeker een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking verband houdende met het verblijfsdoel "medische behandeling". Verweerder heeft bij beschikking van 27 oktober 2006 afwijzend op de aanvraag beslist.
1.2. Verzoeker heeft daartegen op 9 november 2006 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft aangegeven dat het maken van bezwaar de rechtsgevolgen van deze beslissing niet opschort.
1.3. Bij verzoekschrift van 9 november 2006 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de rechtsgevolgen van de beslissing in afwachting van de behandeling van het bezwaar worden geschorst. Bij brief van 27 november 2006 heeft verzoeker de gronden van het verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan verzoeker toegezonden en hem in de gelegenheid gesteld om nadere gegevens te verstrekken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 22 februari 2007. Met kennisgeving is verzoeker noch zijn gemachtigde aldaar verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Rechtsoverwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2. Gelet op artikel 73, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt de werking van het besluit tot afwijzing of de intrekking van een verblijfsvergunning regulier opgeschort tot de termijn voor het maken van bezwaar of het instellen van administratief beroep is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, totdat op het bezwaar of administratief beroep is beslist, tenzij sprake is van een situatie zoals bedoeld in het tweede, derde of vierde lid van dit artikel.
2.3. Het voorgaande brengt mee dat de voorzieningenrechter allereerst dient te toetsen of in casu sprake is van één van de gevallen genoemd in artikel 73, tweede, derde of vierde lid, Vw 2000. Vervolgens zal de voorzieningenrechter toetsen of verweerder terecht tot de beslissing is gekomen dat de werking van het besluit niet wordt opgeschort tot op het bezwaar is beslist. Daarbij is van belang of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
Feiten en standpunten van partijen
2.4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat verzoeker niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet gebleken is dat verzoeker van dit vereiste dient te worden vrijgesteld. Dit standpunt heeft verweerder mede gebaseerd op het advies van 18 januari 2006 van het Bureau Medische Advisering (BMA). Uit dit advies blijkt dat in het geval van verzoeker geen sprake is van een medische noodsituatie. Verweerder vindt dat toepassing van artikel 3.71, eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) in het geval van verzoeker niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. De weigering verzoeker vrij te stellen van het mvv-vereiste betekent geen schending van het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), nu de aanvraag van de echtgenote en de zoon bij beschikking van heden zijn afgewezen.
2.5. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij zodanig ziek is dat hij in aanmerking dient te komen voor ontheffing van het mvv-vereiste. Van hem kan niet worden verwacht dat hij terugkeert naar het land van herkomst om aldaar een mvv-aanvraag in te dienen.
Beoordeling van het verzoek
2.6. Vooropgesteld moet worden dat verweerder, in afwijking van artikel 73, eerste lid, Vw 2000, terecht schorsende werking aan het bezwaarschrift heeft onthouden.
2.7. De verblijfsvergunning regulier, zoals bedoeld in artikel 14 Vw 2000, kan worden afgewezen op de gronden genoemd in artikel 16, eerste lid Vw 2000. Op grond van artikel 16, eerste lid onder a, van de Vw 2000, juncto artikel 3.71, eerste lid, Vb 2000 is het beschikken over een geldige mvv een wettelijk vereiste voor het in behandeling nemen van een aanvraag om toelating, tenzij de vreemdeling daarvan is vrijgesteld of op grond van de hardheidsclausule van het mvv-vereiste wordt afgezien.
Niet in geding is dat verzoeker niet over een geldige mvv beschikt.
2.8. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
2.9. In de zaak van [de echtgenote van verzoeker], heeft verweerder aangegeven zich niet te verzetten tegen toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening. Bij uitspraak van heden is dat verzoek dan ook toegewezen. Uit de onderliggende beschikking blijkt dat de echtgenote van verzoeker reeds was vrijgesteld van het mvv-vereiste in verband met de omstandigheid dat bij terugkeer mogelijk een medische noodsituatie kan ontstaan. Om andere redenen was de aanvraag niettemin afgewezen. Verzoeker kampt, evenals zijn echtgenote, met – onder meer - een posttraumatische stressstoornis. Daar heeft verzoeker in de gronden van het verzoek ook een beroep op gedaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is onvoldoende duidelijk geworden of, en zo ja, in hoeverre de omstandigheid dat de echtgenote de bezwaarprocedure in Nederland mag afwachten nu verweerder in die zaak niet tegen toewijzing van het verzoek verzet terwijl verzoeker wel naar Afghanistan dient terug te keren om aldaar de mvv-procedure af te wachten, van invloed is op de situatie van verzoeker. Evenmin is voldoende duidelijk geworden of de zaken van verzoeker, zijn echtgenote en hun zoon, gezien onder meer de medische problematiek van alle gezinsleden, volledig onafhankelijk van elkaar kunnen worden beoordeeld. De thans voorliggende procedure leent zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende voor een oordeel daarover. De bezwaarprocedure biedt daarvoor een meer geëigend kader.
Onder de hiervoor vermelde omstandigheden dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het kader van het voorliggende verzoek het belang van verzoeker te prevaleren boven het belang van verweerder.
2.10. Gelet hierop komt het verzoek voor toewijzing in aanmerking.
2.11. Verweerder wordt veroordeeld in de kosten die verzoeker andere partij in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken op de wijze als hieronder aangegeven.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- gebiedt verweerder om zich te onthouden van iedere maatregel tot verwijdering of uitzetting buiten het grondgebied van Nederland van verzoeker en van voorbereidingen tot zodanige maatregelen, totdat op het bezwaar is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 141,- en bepaalt dat verweerder deze kosten en het griffierecht ad € 322,- aan verzoeker dient te vergoeden, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Laman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van H.M. Eleveld als griffier op 15 maart 2007.
De griffier is buiten staat
de uitspraak te ondertekenen.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: