ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0690

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/12505, 06/12506
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.C. Greeuw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Colombiaanse eisers en de beoordeling van de geloofwaardigheid van hun verklaringen

In deze zaak hebben eisers, een Colombiaans echtpaar, op 29 maart 2004 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvragen werden door de staatssecretaris van Justitie bij besluiten van 13 februari 2006 afgewezen, waarop eisers beroep instelden. De rechtbank heeft op 5 juli 2007 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris ten onrechte geen gelegenheid heeft geboden aan eisers om aanvullingen en correcties in te dienen op hun aanvullende gehoren, wat in strijd is met het eigen beleid en de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank stelt vast dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden waaronder de verklaringen van eisers zijn afgelegd, zoals de vermoeidheid van eiseres tijdens de procedure. De rechtbank concludeert dat de verklaringen van eisers niet als ongeloofwaardig kunnen worden aangemerkt en dat verweerder niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond, vernietigt de bestreden besluiten en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer:
AWB 06/12505
AWB 06/12506
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 5 juli 2007
in de zaak van:
[Eiser],
geboren op [geboortedatum] 1974, van Colombiaanse nationaliteit,
eiser,
[Eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1983, van Colombiaanse nationaliteit,
eiseres,
tezamen: eisers
gemachtigde: mr. L.B. Vellenga-Van Nieuwkerk, advocaat te Alkmaar,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. L.A.H. Reesink, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eisers hebben op 29 maart 2004 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvragen bij besluiten van 13 februari 2006 afgewezen. Eisers hebben tegen de besluiten op 9 maart 2006 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft op 26 maart 2007 een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 6 april 2007. Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) genoemde gronden.
2.3 Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.4 Eisers hebben ter onderbouwing van hun aanvraag het volgende aangevoerd. Eisers zijn op 18 februari 2004 gebeld door leden van de Fuerzas Armadas Revolucionarias de Colombia (FARC). Eiser werd beschuldigd een verklikker, dan wel informant te zijn en gezegd dat hij moest vertrekken. Eisers zijn op straat bedreigd door een groep gemaskerde FARC rebellen die aangaven dat eiser moest verdwijnen. Hierna zijn zij weer gebeld. Eisers hebben aangifte gedaan, maar de bedreigingen per telefoon en pamflet bleven komen. De politie is een keer langs komen rijden ter controle, maar eisers vonden dit niet voldoende. Zij hebben de telefoon afgesloten en zijn thuis gebleven. Zij hebben op 28 maart 2004 het land verlaten.
2.5 Verweerder heeft zich - samengevat en voor zover relevant- op het standpunt gesteld dat het asielrelaas van eisers ongeloofwaardig is. Verweerder benoemt vage summiere en tegenstrijdige verklaringen omtrent het tijdstip en de gang van zaken rond de dreigtelefoontjes en de bedreiging op straat. Verweerder vindt de vermoeidheid van eiseres geen verschoonbare reden voor de door haar afgelegde tegenstrijdige verklaringen in het nader gehoor. Verder geeft verweerder aan dat de aanvullende gehoren bij de zienswijze zijn meegezonden en in de zienswijze een reactie is gegeven op de gehoren. Om die reden ziet verweerder geen strijd met artikel 3.111 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) jo C3/13.4 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). In het verweerschrift wordt aangegeven dat eiseres in ieder geval niet in haar belangen is geschaad.
Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat de overwegingen ten aanzien van de zwaarwegendheid van het asielrelaas niet langer worden gehandhaafd.
2.6 Eisers voeren - samengevat en voor zover relevant - aan dat hen ten onrechte geen gelegenheid is geboden om aanvullingen en correcties op het aanvullend gehoor in te dienen. Het aanvullend gehoor is gelijk met het voornemen uitgereikt. Het eerdere voornemen van 30 augustus 2004 en het besluit van 8 november 2004 gingen uit van geloofwaardigheid van het asielrelaas. Eisers achten dit in strijd met verweerders eigen beleid zoals beschreven in artikel 3.111 Vb jo C3/13.4 Vc. Eisers stellen dat het asielrelaas wel geloofwaardig is en dat er afdoende verklaringen gegeven zijn voor de vermeende tegenstrijdigheden.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.7 Allereerst dient de vraag beantwoord te worden of verweerder eisers ten onrechte niet de gelegenheid heeft geboden om aanvullingen en correcties op hun aanvullend gehoor in te dienen. Bij de beantwoording van die vraag is het volgende van belang.
2.8 Gelet op de gedingstukken neemt de rechtbank de volgende feiten als vaststaand aan. De asielaanvragen van eisers zijn in het kader van de aanmeldcentrumprocedure op Schiphol bij besluiten van 1 april 2004 afgewezen op de grond dat de asielrelazen ongeloofwaardig zijn subsidiair onvoldoende zwaarwegend. Deze besluiten zijn op 9 april 2004 ingetrokken op inhoudelijke gronden. Verweerder heeft op 8 november 2004 opnieuw de aanvragen afgewezen omdat de asielrelazen onvoldoende zwaarwegend zijn bevonden. Deze besluiten zijn ingetrokken op 3 oktober 2005. Daarna zijn eisers aanvullend gehoord op 5 december 2005. Het besluit dat ter toetsing voorligt aan de rechtbank is genomen op 13 februari 2006.
2.9 In artikel 3.111, lid 3, Vb is bepaald dat het verslag nader gehoor de termijn vermeldt binnen welke de vreemdeling uit eigen beweging of desgevraagd nadere gegevens kan verstrekken. Deze termijn bedraagt tenminste twee dagen.
2.10 In paragraaf C3/13.4.3 Vc is -voor zover relevant- vermeld: “Zodra het verslag van nader gehoor beschikbaar is, wordt aan de asielzoeker en de (rechts)hulpverlener van zijn keuze een exemplaar gezonden. (..........) De reactie termijn bedraagt in beginsel twee weken. Ook indien een aanvullend nader gehoor wordt gehouden, bedraagt de termijn in beginsel twee weken”.
2.11 Verweerders standpunt in het bestreden besluit dat artikel 3.111 Vb jo C3/13.4.3 Vc alleen voor het nader gehoor geldt, kan, gezien het vorenstaande, niet worden gevolgd. Weliswaar wordt in 3.111 Vb slechts het nader gehoor vermeld, maar uit verweerders beleid, zoals hierboven weergegeven, volgt dat ook bij aanvullende gehoren de vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld binnen een termijn van in beginsel twee weken aanvullingen en correcties in te dienen. Door eisers niet in de gelegenheid te stellen correcties en aanvullingen op hun aanvullende gehoren in te dienen, heeft verweerder niet conform het eigen beleid gehandeld, wat in strijd is met artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.12 Het standpunt van verweerder in het verweerschrift dat eisers door deze gang van zaken niet in hun belangen zijn geschaad, nu zij in de zienswijze op het voornemen alsnog een reactie hebben kunnen geven, volgt de rechtbank evenmin. Op dat moment heeft verweerder zich immers al een oordeel gevormd over de verklaringen van de asielzoeker in het nader dan wel aanvullend gehoor, terwijl het indienen van correcties en aanvullingen op die gehoren er nu juist toe strekt dat verweerder die bij zijn oordeelsvorming betrekt. Dat dit in het onderhavige geval is nagelaten, klemt temeer, nu verweerder op basis van de aanvullende gehoren van eisers tot het oordeel is gekomen, anders dan in de ingetrokken besluiten, dat de asielrelazen ongeloofwaardig zijn.
2.13 De rechtbank concludeert dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 4:84 Awb. Reeds hierom komen de bestreden besluiten voor vernietiging in aanmerking.
2.14 Ook op andere gronden kunnen de besluiten geen stand houden.
2.15 Verweerder acht het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig, onder meer vanwege tegenstrijdigheden met verklaringen van eiseres in het nader gehoor. Eisers hebben in de zienswijze gemotiveerd aangegeven dat eiseres tijdens de eerste procedure niet ook maar een beetje heeft kunnen uitrusten, als gevolg waarvan zij tijdens het nader gehoor erg vermoeid en duizelig was. Verweerder heeft in het bestreden besluit het standpunt ingenomen dat die omstandigheden geen verklaring kunnen zijn voor vaagheden en tegenstrijdigheden, aangezien eiseres na aankomst op 29 maart 2004 om 8.30 uur voldoende tijd heeft gehad om uit te rusten alvorens het nader gehoor op 30 maart 2004 om 14.21 uur is aangevangen. Verweerder miskent hiermee dat, zoals uit de gedingstukken blijkt, eiseres na aankomst op de luchthaven Schiphol zich gemeld heeft voor het aanvragen van asiel, vervolgens is overgedragen aan de Koninklijke Marechaussee District Schiphol, waar onder andere onderzoek heeft plaatsgevonden naar identiteit, reisroute en bagage, vervolgens de zogeheten 48 uurs procedure is aangevangen op 29 maart 2004 om 15.50 uur bij de aanmelding in het AC, waar ook de nodige handelingen zijn verricht. Verder heeft in de avond van 29 maart 2004 nog van 18.23 uur tot 22.00 uur het eerste gehoor plaatsgevonden en is de volgende dag voorafgaande aan het nader gehoor de zaak voorbereid met de Stichting Rechtsbijstand Asiel (SRA). Verweerder kan dan ook niet zonder meer gevolgd worden in zijn standpunt dat eiseres voorafgaand aan het nader gehoor voldoende heeft kunnen uitrusten. Dit is overigens ook ter zitting door verweerder erkend.
2.16 Gelet op het vorenstaande berusten de bestreden besluiten op een onvoldoende motivering.
2.17 Nog afgezien van het vorenstaande oordeelt de rechtbank dat de door verweerder aangegeven tegenstrijdigheden tussen het relaas van eiser en eiseres ook op zichzelf onvoldoende zijn gemotiveerd. Redengevend hiervoor is het volgende.
2.18 Verweerder overweegt in het bestreden besluit ten aanzien van eiser op pagina 3: “Betrokkene heeft in de zienswijze naar voren gebracht dat hij en zijn partner na het eerste dreigtelefoontje naar de moeder van zijn partner zijn gegaan, dat hij bij terugkeer tegen de gemaskerde mannen aanliep en zijn partner na terugkeer thuis het tweede dreigtelefoontje heeft opgenomen. Nu de partner van betrokkene heeft verklaard dat het eerste telefoontje omstreeks 23 uur 30 kwam en door haar partner is opgenomen, dat ze na het eerste telefoontje naar de winkel zijn gegaan, dat na thuiskomst opnieuw werd gebeld, dat zij het tweede telefoontje ongeveer twintig minuten na het eerste telefoontje kwam en dat op die avond nadien niet meer is gebeld, wordt in de zienswijze gegeven uitleg niet gevolgd, reeds aangezien niet wordt ingezien hoe het mogelijk is om binnen twintig minuten vanuit [woonplaats] de moeder van de partner van betrokkene in [plaats] te bezoeken, met haar een dreigtelefoontje te bespreken, terug te keren naar [woonplaats], een confrontatie met gemaskerde mannen mee te maken, na afloop hiervan na vijf minuten terug te keren naar de gemaskerde mannen en na thuiskomst een tweede telefoontje op te nemen”.
Verweerder gaat hiermee voorbij aan hetgeen in de zienswijze van 1 april 2004 en de gronden van beroep van 7 april 2004 in de eerste procedure is gesteld en naar aanleiding waarvan verweerder de toenmalige besluiten heeft ingetrokken. Voor zover verweerder aangeeft dat “ook in de zienswijze niet concreet is onderbouwd welke van de verklaringen van de partner van betrokkene in dit kader onjuist zouden zijn of onjuist zouden zijn weergegeven, alsook hoe deze onjuiste of onjuist weergegeven verklaringen tot stand zijn gekomen”, mist deze overweging feitelijke grondslag.
2.19 Ten aanzien van de kleur van de bivakmutsen die de gemaskerde mannen droegen overweegt verweerder in het bestreden besluit dat eisers op dat punt tegenstrijdig hebben verklaard. Verweerder kan hierin niet worden gevolgd. Eiser heeft in zijn nader gehoor gezegd dat de gemaskerde mannen groene wollen bivakmutsen droegen en eiseres heeft in haar nader gehoor verklaard dat de gemaskerde mannen zwarte bivakmutsen droegen. In het aanvullend gehoor heeft eiser verklaard dat de gemaskerde mannen donkere bivakmutsen droegen. Mede in het licht van de omstandigheden waaronder deze waarnemingen van eisers zijn gedaan, vermag de rechtbank niet in te zien waar de kleuren zwart, groen of donker een tegenstrijdigheid opleveren. Verweerder heeft dit in redelijkheid niet als tegenstrijdigheid kunnen tegenwerpen. Overigens heeft verweerder ter zitting verklaard dat dit niet een doorslaggevende punt is geweest.
2.20 Verweerder heeft verder nog overwogen dat eiser vage en summiere verklaringen heeft afgelegd over zijn ontmoeting met de FARC leden, omdat eiser niet heeft kunnen zeggen wat voor kleur of merk auto de FARC-leden gebruikten, hoeveel deuren de auto had of welke kleur de band had die de persoon in camouflagekleding droeg. Eiser heeft in zijn nader gehoor desgevraagd verklaard dat de FARC leden in een auto met geblindeerde ramen reden, hij niet weet welke kleur of het merk, maar wel dat het een camperwagen was, vergelijkbaar met een Toyota met vier wielaandrijving. De auto had normale deuren volgens eiser, maar het aantal deuren is hem onbekend. Eiser heeft verder toegelicht dat het donker was.
De rechtbank stelt vast dat verweerder eisers geen omstandigheden zoals genoemd in artikel 31, tweede lid, Vw heeft tegengeworpen. Verweerder pleegt derhalve het relaas en de gestelde feiten voor waar aan te nemen, indien de asielzoeker alle hem gestelde vragen zo volledig mogelijk heeft beantwoord en het relaas op hoofdlijnen innerlijk consistent is en strookt met de algemene informatie over het land van herkomst. In het licht van deze toets kan verweerder niet worden gevolgd in zijn standpunt dat eiser vaag en summier verklaard heeft. Eiser heeft, zo blijkt uit het verslag van nader gehoor, alle hem gestelde vragen zo volledig mogelijk beantwoord. Ook over de auto van de FARC heeft hij informatie verschaft. Dat hij niet de kleur of het merk van de auto heeft kunnen, noemen heeft verweerder hem, in het licht van de verdere gegevens die hij over de auto heeft verstrekt en gezien de omstandigheid dat het donker was, in redelijkheid niet mogen tegenwerpen.
2.21 Al het vorenstaande leidt reeds tot de conclusie dat het bestreden besluit ten aanzien van eiser wegens strijd met de artikelen 3:46 en 4:84 Awb voor vernietiging in aanmerking komt. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen verdere bespreking.
2.22 Nu de asielaanvraag van eiseres afhankelijk is van die van eiser, komt het haar betreffende bestreden besluit eveneens voor vernietiging in aanmerking.
2.23 De rechtbank zal de beroepen gegrond verklaren.
2.24 De rechtbank zal de bestreden besluiten vernietigen en verweerder opdragen nieuwe besluiten te nemen.
2.25 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eisers hebben gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart de beroepen gegrond;
3.2 vernietigt de bestreden besluiten;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvragen met in achtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op €644,- te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, rechter, en op 5 juli 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Engelhart, griffier.
afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.