RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 06 / 36110
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 27 augustus 2007
[Eiseres]
geboren op [geboortedatum] 1982, van Iraakse nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde: mr M.J.A. Leijen, advocaat te Alkmaar,
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. E.T.P. Scheers, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 Eiseres heeft op 25 juli 2002 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 27 juli 2002 afgewezen. Eiseres heeft tegen het besluit op 5 augustus 2002 beroep ingesteld.
1.2 De voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats heeft bij uitspraak van 19 augustus 2002 (AWB 02/59974 en AWB 02/59975) het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van 25 juli 2002.
1.3 Eiseres heeft op 18 januari 2006 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag.
1.4 Deze rechtbank en nevenzittingsplaats heeft bij uitspraak van 13 maart 2006 (AWB 06 /3878), het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen vier weken een besluit te nemen. Verweerder heeft bij besluit van 28 juni 2006 de aanvraag afgewezen. Bij beroepschrift van 25 juli 2006 heeft eiseres beroep ingesteld tegen dit besluit.
1.5 Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
1.6 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 31 mei 2007. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Verzoekster heeft aan haar asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Zij behoort tot de Koerdische bevolkingsgroep en is afkomstig uit [stad], Noord-Irak. Zij heeft een broer genaamd [broer]. Deze werd benaderd door de islamitische organisatie Jund Al Islam, die banden heeft met Al Qaida. Haar broer raakte in de ban van de ideologie van deze organisatie en werd gehersenspoeld. Hij kreeg een wapentraining en hem werd geleerd hoe hij een riem met explosieven moest dragen en hoe hij deze tot ontploffing kon brengen. Het was de bedoeling dat hij zichzelf met deze explosieven zou opblazen in een kantoorgebouw in de stad Said Sadiq, waar zich veel Peshmerga’s bevinden. Dit omdat hij door leden van de Jund Al Islam er van was overtuigd dat deze mensen gedood moesten worden, omdat het ongelovigen waren. Op deze wijze zou haar broer een martelaar worden. Toen de broer van verzoekster het bewuste kantoorgebouw binnenging om zichzelf op te blazen, kreeg hij twijfels omdat hij daar mensen zag bidden en heeft hij de zelfmoordaanslag niet doorgezet. Vervolgens is hij door Peshmerga’s aangehouden en overgebracht naar de PUK in [stad]. Na een volledige bekentenis en spijtbetuiging heeft de broer van verzoekster amnestie van de PUK gekregen. De ouders van de broer hebben daarbij een bemiddelende rol gespeeld. Bij zijn vrijlating is door de PUK aangegeven dat ze hem niet kunnen beschermen tegen de Jund Al Islam. Vervolgens ontving de familie een eerste dreigbrief waarin stond: “je hebt ons verraden en je hebt alles aan hen verteld, daarom gaan wij wraak nemen.” Een paar dagen later ontving verzoekster in de kapsalon, waar zij werkte, een tweede dreigbrief waarin ondermeer stond: “jij bent de zus van [broer], jij werkt hier. Het is onfatsoenlijk werk. Je moet gelijk stoppen. Je broer heeft alles doorverteld. We gaan jullie allemaal liquideren, vernietigen.” Verzoekster is meteen daarna naar huis gegaan en is met de hele familie in de woning van haar oom ondergedoken. Vervolgens hebben ze aangifte gedaan bij de veiligheidsdienst, maar deze kon geen bescherming bieden. Ze hebben alleen toegezegd dat ze hun best doen om de stad [stad] zo veilig mogelijk te maken. Zij zouden wel een onderzoek instellen. Daarna is verzoekster naar het ouderlijk huis teruggegaan om een aantal spullen te pakken en is vervolgens via Istanbul naar Nederland gereisd.
2.2.1. In de hierboven vermelde uitspraak van 19 augustus 2002 heeft de voorzieningenrechter in het beroep het volgende overwogen:
Resumerend komt de voorzieningenrechter tot het volgende oordeel. Verzoekster heeft, zoals hierboven reeds is overwogen, gedetailleerde en consistente verklaringen tijdens het nader gehoor afgelegd over hetgeen haar is overkomen. De door verweerder in de beschikking beschreven inconsistenties worden niet door de voorzieningenrechter overgenomen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, in tegenstelling tot hetgeen verweerder hierover in de bestreden beschikking heeft overwogen, onvoldoende is komen vast te staan dat verzoekster bij terugkeer naar Noord-Irak afdoende bescherming kan krijgen van de Koerdische autoriteiten. Gegeven het vorengaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet zonder nader onderzoek kan worden geconcludeerd dat verzoekster geen verdragsvluchteling is, of dat bij zij bij uitzetting geen reëel risico loopt om in Noord-Irak te worden onderworpen aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM.
2.2.2. Verweerder heeft in het thans bestreden besluit eiseres het bepaalde in artikel 31, tweede lid, onder b en f, Vreemdelingenwet (Vw) tegengeworpen. Eiseres heeft zich in strijd met artikel 55 Vw niet beschikbaar gehouden voor onderzoek, nu zij naar Turkije is gereisd. Verder verwijt verweerder eiseres dat zij ter staving van haar aanvraag onvoldoende heeft meegewerkt aan het verstrekken van reis- en identiteitspapieren, nu zij het Irakese paspoort dat zij heeft gebruikt om in 2005 naar Turkije te reizen niet aan verweerder heeft overgelegd. Hiermee wordt de oprechtheid van het asielrelaas van eiseres aangetast. Nu haar asielrelaas positieve overtuigingskracht mist, kan geen geloof worden gehecht aan haar asielrelaas.
2.3 Eiseres stelt zich – kort samengevat - op het standpunt dat verweerder zich ten onrechte beroept op gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan na de asielaanvraag. Eiseres betwist dat zij niet heeft voldaan aan artikel 55 Vw en voert voorts aan dat waar verweerder haar ongedocumenteerdheid tegenwerpt op grond van artikel 31, tweede lid, onder f, Vw, deze gerelateerd dient te zijn aan het moment van de aanvraag in 2002 en niet aan de reis naar Turkije die eiseres maakte in 2005. Eiseres beroept zich op de geloofwaardigheid van het asielrelaas, gezien voornoemde uitspraak van 19 augustus 2002. Verder stelt ze dat niet duidelijk is waarom het verkrijgen van een Iraaks paspoort de geloofwaardigheid van het asielrelaas ondermijnt. Bovendien is er geen gebruik is gemaakt van een officiële tolk bij het opmaken van de incidentnotitie door de Koninklijke Marechaussee (KMar).
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 Nu verweerder geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de hiervoor genoemde uitspraak van 19 augustus 2002, was verweerder in beginsel gehouden uit te gaan van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres en onderzoek te doen naar de mogelijkheid voor haar om van de autoriteiten in Noord-Irak bescherming te verkrijgen. Slechts indien sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden op grond waarvan alsnog van de ongeloofwaardigheid van het asielrelaas moet worden uitgegaan, staat het verweerder vrij om anders te beslissen.
2.5 Bij de beoordeling of van hiervoor bedoelde nieuwe feiten of omstandigheden sprake is gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Eiseres heeft de woning waar zij met haar vriend en kind woonde op 23 mei 2005 verlaten. Op 14 augustus 2005 is zij met vriend en kind op de luchthaven Schiphol uit Turkije aangekomen. Op 8 september 2005 is een zogeheten MOB-gehoor van eiseres afgenomen. Daarin heeft zij verklaard dat zij niet van plan was Nederland definitief te verlaten. Zij wilde naar Turkije om haar moeder en broer te bezoeken. Zij is in Turkije aangehouden, omdat zij geen verblijfsvergunning voor dat land had. Haar vriend mocht verder omdat hij een Nederlands paspoort heeft. Haar werd verteld dat haar Iraakse paspoort niet klopte. Ze had wel een W-document bij zich, maar daarmee kon ze niet reizen. In Turkije heeft eiseres met haar kind gedetineerd gezeten totdat de politie met haar man kwam en zij terug naar Nederland moest. Tijdens het MOB-gehoor is eiseres de vraag gesteld: Bij de Koninklijke Marechaussee vertelde u dat u via Turkije naar Irak wilde reizen. Waarom ging u naar Irak? Daarop heeft eiseres geantwoord: Nee. Dat is onmogelijk naar Irak. Ik kan toch niet naar Irak. Op de vraag hoe de KMar daar dan bij komt, antwoordt eiseres: Dat zou ik niet weten, misschien is dat een misverstand.
2.6 De rechtbank is van oordeel dat het feit dat eiseres haar woning in mei 2005 heeft verlaten en zich daarna gedurende enige tijd niet aan de meldplicht heeft gehouden, evenals haar verblijf in Turkije en het niet meer beschikken over haar in 2005 verkregen Iraakse paspoort geen enkel verband houden met het asielrelaas dat eiseres aan haar aanvraag ten grondslag heeft gelegd. Om die reden kunnen deze feiten en omstandigheden niet afdoen aan de in de uitspraak van 19 augustus 2002 vastgestelde geloofwaardigheid van dat relaas. Indien evenwel geoordeeld moet worden dat verweerder er van uit heeft kunnen gaan dat eiseres de bedoeling had om vanuit Turkije naar Noord-Irak door te reizen, zou dat afbreuk doen aan de door haar gestelde vrees voor de Jund al Islam en is sprake van een nieuw feit als hiervoor bedoeld.
2.7 De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder zich niet zonder meer op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres die bedoeling had. Hierbij is het volgende in aanmerking genomen.
2.8 Verweerder baseert zijn standpunt op een incidentnotitie betreffende eiseres opgemaakt door de KMar op 14 augustus 2005. Hierin is onder meer het volgende vermeld: “Op zondag 14 augustus 2005, omstreeks 18.30 uur, verscheen er voor mij, P2972, [...], een vreemdeling die de toegang verzocht tot het Schengengebied. (...) Ik, [...], sprak via haar man [echtgenoot] met de vreemdeling. Ik vind het geen probleem dat mijn man voor mij vertaalt. (...) Ik ben ongeveer 3 maanden geleden met mijn Irakees paspoort en mijn W-document van Amsterdam naar Istanbul gevlogen. Ik reisde samen met mijn kind en mijn vriend.(...) Toen ik in Istanbul aankwam ben ik aangehouden omdat ik geen verblijfsvergunning heb in Nederland en omdat ik geen visum had voor Turkije. Ik heb 3 maanden vastgezeten hiervoor met mijn kind. Mijn vriend is 1 maand naar Irak gegaan. Mijn bedoeling was ook om naar Irak te gaan.”
Hier staat tegenover dat eiseres deze verklaring, in het van haar afgenomen MOB-gehoor, met stelligheid heeft ontkend en heeft verklaard dat wellicht sprake is geweest van een misverstand bij de KMar. Daar komt bij dat eiseres een verklaring heeft gegeven voor haar verblijf in Turkije, namelijk om haar moeder en broer te bezoeken. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat verweerder haar niet heeft kunnen tegenwerpen dat laatstgenoemde verklaring in tegenspraak is met de verklaring van eiseres in het aanvullend gehoor van 13 juni 2003 dat deze familieleden in Syrië verblijven. Terecht heeft eiseres aangevoerd dat dit twee jaar geleden was en verweerder bovendien haar in het MOB-gehoor niet met die vermeende tegenstrijdigheid heeft geconfronteerd, waardoor haar de mogelijkheid is onthouden om daarvoor een verklaring te geven. Bij deze stand van zaken heeft verweerder geen doorslaggevend betekenis kunnen toekennen aan de inhoud van de incidentnotitie van de KMar. Daar komt nog bij dat eiseres in het MOB-gehoor is gehoord met bijstand van een tolk, terwijl haar vriend bij de KMar haar verklaringen vertaald heeft. Hoewel de vriend, zoals ook ter zitting aan de rechtbank is gebleken, het Nederlands redelijk verstaat en spreekt, kan – bij gebreke van een weergave in de incidentnotitie van door de KMar gestelde vragen - niet worden uitgesloten dat een vraag door eiseres niet goed begrepen is cq een antwoord van eiseres niet juist vertaald is dan wel door de KMar niet goed is begrepen.
2.9 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en ondeugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) en 3:46 Awb.
2.10 Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit op de aanvraag te nemen.
2.11 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75 Awb, verweerder veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij de rechtbank, wegingsfactor 1).
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met in achtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres moet voldoen;
Deze uitspraak is gedaan door mr H.C. Greeuw, rechter, en op 27 augustus 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr J.E. Engelhardt, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.