ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0639

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/12646
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortgezet verblijf na seksueel geweld en klemmende redenen van humanitaire aard

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 14 december 2007 uitspraak gedaan in een geschil over het voortgezet verblijf van eiseres, een Indonesische vrouw, die slachtoffer is geworden van (seksueel) geweld in haar relaties. Eiseres had eerder een verblijfsvergunning gekregen op basis van haar relatie met [partner 1], maar deze was verbroken. De aanvraag voor voortgezet verblijf op basis van haar tweede relatie met [partner 2] werd door de Staatssecretaris van Justitie afgewezen, omdat eiseres geen verblijfsvergunning had op basis van die relatie en er geen bewijs was van huiselijk geweld. De rechtbank oordeelde dat de motivering van de verweerder niet afdoende was, gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank benadrukte dat de situatie van alleenstaande vrouwen in het land van herkomst en de maatschappelijke positie van vrouwen daar belangrijke factoren zijn bij de beoordeling van klemmende redenen van humanitaire aard. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,-- en het betaalde griffierecht van € 143,-- diende te worden vergoed. De uitspraak kan binnen vier weken na verzending in hoger beroep worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Zutphen
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 07/12646
Uitspraak in het geding tussen:
[Eiseres]
geboren op [geboortedatum] 1966,
van Indonesische nationaliteit,
gemachtigde: mr. L.M. Straver, advocaat te Utrecht,
en
de Staatssecretaris van Justitie
verweerder,
gemachtigde: mr. M. Buijsman, werkzaam bij de IND.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 oktober 2003 is eiseres met ingang van 4 augustus 2003 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “verblijf bij de heer [partner 1]”. Deze verblijfsvergunning is laatstelijk verlengd tot 4 augustus 2009.
Op 6 maart 2006 heeft eiseres een aanvraag ingediend om wijziging van de beperking van de haar verleende verblijfsvergunning in “voortgezet verblijf”. Bij besluit van 30 mei 2006 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
Bij brief van 21 juni 2006 heeft eiseres daartegen bezwaar gemaakt. Op 25 januari 2007 is eiseres gehoord door een ambtelijke hoorcommissie. Bij besluit van 26 februari 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Bij brief van 21 maart 2007 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep is behandeld ter zitting van 21 september 2007, waar eiseresses gemachtigde en de gemachtigde van verweerder zijn verschenen.
2. Motivering
2.1. Het onderhavige geding beperkt zich tot de vraag of eiseres aanspraak kan maken op voortgezet verblijf op grond van artikel 3.52 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
Op grond van deze bepaling kan, in andere gevallen dan genoemd in de artikelen 3.50 en 3.51 van het Vb 2000, de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Wet heeft gehad en van wie naar het oordeel van Onze Minister wegens bijzondere individuele omstandigheden niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.
In paragraaf B16/7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is met betrekking tot de toepassing van artikel 3.52 van het Vb 2000 aangegeven, dat indien de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf op grond van artikel 3.50 of 3.51 Vb, op grond van klemmende redenen van humanitaire aard voortgezet verblijf kan worden toegestaan. In individuele gevallen, waarin niet aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf wordt voldaan, wordt volgens het beleid altijd bezien of het voortgezet verblijf moet worden aanvaard op grond van klemmende redenen van humanitaire aard.
In de aangehaalde paragraaf is, voor zover van belang, voorts het navolgende vermeld:
“Indien de (huwelijks)relatie op grond waarvan het verblijf was toegestaan binnen drie jaar na verblijfsaanvaarding en anders dan door overlijden, is verbroken, wordt voortgezet verblijf toegestaan, indien sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard die daartoe aanleiding geven. De beoordeling of in het concrete geval op grond van een dergelijke combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard in het voortgezet verblijf van de vreemdeling behoort te worden berust, is aan de Minister.
Klemmende redenen van humanitaire aard kunnen zijn gelegen in:
a. de situatie van alleenstaande vrouwen in het land van herkomst;
b. de maatschappelijke positie van vrouwen in het land van herkomst;
c. de vraag of in het land van herkomst een naar maatstaven van dat land aanvaardbaar te achten opvang aanwezig is;
d. de zorg die de vrouw/ouder heeft voor kinderen die in Nederland zijn geboren en/of een opleiding volgen; en
e. aantoonbaar ondervonden (seksueel) geweld binnen de familie.
De vreemdeling die zich hierop beroept, geeft aan welke klemmende redenen van humanitaire aard naar zijn mening tot aanvaarding van zijn voortgezet verblijf dienen te leiden en onderbouwt zijn beroep met ter zake relevante gegevens en bescheiden. Het is nadrukkelijk de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf aan te geven dat er sprake is van een dergelijke combinatie van factoren, en die met ter zake relevante gegevens en bescheiden te onderbouwen. Hij is daartoe de meest gerede partij. Indien het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard niet of niet afdoende met terzake relevante gegevens en bescheiden is onderbouwd bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf, stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid dit gebrek te herstellen. In beginsel wordt de vreemdeling hiertoe een termijn van twee weken gegund. Bij de beoordeling van het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard, wordt altijd een belangenafweging gemaakt, waarbij de belangen van de vreemdeling worden afgewogen tegen die van de staat.
(…)
ad e
Aan deze laatste factor wordt in de belangenafweging een zwaar gewicht toegekend. Dit betekent dat naast deze factor niet aan één van de andere factoren (nummers 1-4) dient te worden getoetst. Geweld, waaronder seksueel geweld dat heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de (huwelijks)relatie, wordt aangetoond aan de hand van een proces-verbaal van de aangifte en een verklaring van een (vertrouwens)arts.
In gevallen waarin het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld, dus zonder dat betrokkene aangifte van (seksueel) geweld heeft gedaan, kan geweld worden aangetoond door middel van een verklaring van het OM dan wel van de politie. Tevens is een verklaring van een (vertrouwens)arts vereist.
Deze regeling treedt met terugwerkende kracht in werking op 17 oktober 2003. Dit is de datum waarop de brief van de Minister, waarin deze regeling wordt aangekondigd, aan de Tweede Kamer is aangeboden.
Indien er een beroep wordt gedaan op (seksueel) geweld, zonder dat dit op de voorgaande wijze kan worden aangetoond, kan dit betrokken worden bij de beoordeling of sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard die aanleiding geven voortgezet verblijf toe te staan.”
2.2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet voor voortgezet verblijf in aanmerking komt. Hierbij heeft verweerder overwogen – voor zover thans van belang – dat eiseres ook in bezwaar nog niet met de vereiste bescheiden heeft aangetoond dat de relatie met [partner 1] als gevolg van huiselijk geweld is verbroken, nu zij geen proces-verbaal van aangifte ter zake van mishandeling door [partner 1] heeft overgelegd en evenmin een verklaring van een arts waaruit blijkt dat zij van de zijde van [partner 1] huiselijk geweld heeft ondervonden. Daarbij is in aanmerking genomen dat het op grond van artikel 3.52 van het Vb 2000 gevoerde beleid, zoals verwoord in hoofdstuk B16, paragraaf 7 van de Vc 2000, uitzonderingsbeleid is en dat met name de factor van het aantoonbaar hebben ondervonden van geweld binnen de relatie zwaar weegt. Verweerder heeft geen grond gezien het gestelde ondervonden geweld te betrekken bij de beoordeling of er sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard die aanleiding geven om voortgezet verblijf toe te staan, omdat eiseres volgens verweerder wel in staat moet worden geacht om het geweld met de vereiste documenten aan te tonen. Dat zij de oorspronkelijke aangifte heeft ingetrokken, komt naar de mening van verweerder voor haar rekening en risico.
Verweerder heeft verder overwogen dat er bovendien aanzienlijke twijfels bestaan ten aanzien van de verklaringen van eiseres dat zij slachtoffer is geworden van huiselijk geweld van de zijde van [partner 1]. Volgens verweerder heeft eiseres tegenstrijdige verklaringen afgelegd en bovendien heeft zij de aangifte tegen [partner 1] ingetrokken. Ook indien van de oprechtheid van de verklaringen van eiseres wordt uitgegaan is volgens verweerder niet aan het beleid voldaan, omdat het ingevolge het beleid moet gaan om geweld dat heeft geleid tot feitelijke verbreking van de relatie. Verweerder heeft gesteld dat niet is gebleken dat het (vermeende) geweld heeft geleid tot verbreking van de relatie tussen eiseres en [partner 1].
Voor zover eiseres aanspraak heeft gemaakt op het gevoerde beleid op grond van geweld ondervonden in haar relatie met de heer [partner 2], heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat van voortgezet verblijf op grond van deze relatie geen sprake kan zijn omdat aan eiseres nimmer een verblijfsvergunning is verleend op grond van deze relatie.
Verweerder heeft geen aanleiding gezien om met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het beleid af te wijken.
2.3. Eiseres heeft, voor zover van belang, aangevoerd dat zij wel degelijk voldoet aan de voorwaarden van verweerders beleid. Zij heeft erop gewezen dat zij in bezwaar het proces-verbaal van aangifte tegen [partner 2] heeft overgelegd, waarin melding wordt gemaakt van haar aangifte tegen [partner 1]. Bovendien heeft zij een verklaring van de huisarts overgelegd, die aangeeft dat er ten tijde van de relatie tussen eiseres en [partner 1] sprake was van mishandeling. Eiseres heeft er tevens op gewezen dat de politie heeft geweigerd haar afschriften van stukken te verstrekken. Pas in mei 2007 heeft eiseres een afschrift van het proces-verbaal van aangifte tegen [partner 1] verkregen.
Eiseres heeft subsidiair betoogd dat het ondervonden geweld ook op andere wijze genoegzaam kan worden vastgesteld, waarbij zij heeft gewezen op artikel 4:2 van de Awb, de uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 januari 2006 (AWB 05/31713 en 05/31711) van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Maastricht, en het inwilligende besluit – met interne minuut – in de zaak met kenmerk 0208-14-4054. Eiseres heeft gesteld dat de overweging van verweerder dat twijfel bestaat aan de verklaringen over het ondervonden geweld een bestuursorgaan onwaardig en tevens onjuist zijn en dat het geweld dat zij heeft ondervonden van de zijde van [partner 1] wel degelijk heeft geleid tot het verbreken van de relatie.
Eiseres heeft tevens haar standpunt gehandhaafd dat ook het ondervonden geweld van de zijde van de heer [partner 2] betrokken dient te worden bij de beoordeling, ondanks dat zij niet in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning voor verblijf bij deze [partner 2]. De beperkte uitleg die verweerder geeft strookt volgens eiseres niet met het beleid zoals opgenomen in paragraaf B2/5.3.3. van de Vc 2000 en evenmin met de ratio van het beleid, namelijk de bescherming van slachtoffers van geweld. Eiseres heeft ten slotte aangevoerd dat verweerders standpunt ten aanzien van artikel 4:84 van de Awb onvoldoende is gemotiveerd.
2.4. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de relatie van eiseres met [partner 1], in verband waarmee haar met ingang van 4 augustus 2003 verblijf hier te lande is toegestaan, feitelijk is verbroken op 15 juni 2005. Eiseres heeft aangevoerd dat die relatie is geëindigd na ondervonden (huiselijk) geweld en zij heeft, voor zover van belang in deze procedure, gevraagd om voortgezet verblijf op de voet van artikel 3.52 van het Vb 2000.
De rechtbank is met eiseres van oordeel dat bij de beoordeling van de vraag of zij voor bedoeld voortgezet verblijf in aanmerking komt tevens kan worden betrokken de stelling van eiseres dat zij slachtoffer is geworden van (seksueel) geweld binnen haar opvolgende relatie met [partner 2]. Dat aan eiseres nooit een verblijfsvergunning is verleend op grond van die relatie noopt niet een ander oordeel. Verweerder is reeds vanwege de beëindiging van de relatie van eiseres met [partner 1] en de stelling van eiseres dat het door haar in die relatie ondervonden geweld de reden is geweest voor beëindiging, gehouden te beoordelen of eiseres op grond van klemmende redenen van humanitaire aard hier te lande voortgezet verblijf kan worden toegestaan. Dat bij die beoordeling het door eiseres ondervonden geweld in haar opvolgende relatie met [partner 2] niet kan worden betrokken omdat op grond van die relatie nimmer een verblijfsvergunning is verleend, zoals verweerder heeft gesteld, volgt uit de tekst noch strekking van artikel 3.52 van het Vb 2000 en het ter uitvoering daarvan opgestelde beleid in paragraaf B16/7 van de Vc 2000. De ter zitting door verweerder – desgevraagd – gegeven uitleg, dat die beleidsregels zijn opgesteld voor de normale situatie waarin wordt gevraagd om voortgezet verblijf na verbreking van een relatie op grond van ondervonden (huiselijk) geweld en dat het in die situatie noodzakelijk is dat sprake is van een op grond van die relatie verleende verblijfsvergunning, acht de rechtbank, gelet op de omstandigheden van dit geval, niet afdoende.
2.5. Gezien het voorgaande wordt het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd vanwege strijd met artikel 7:12 van de Awb. Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen. De overig voorgedragen beroepsgronden zal de rechtbank verder onbesproken laten.
2.6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep van eiseres gegrond is.
Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van haar beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting en wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,-- te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiseres;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden het betaalde griffierecht van € 143,-- aan eiseres vergoedt.
Aldus gegeven door mr. L.J.P. Lambooij en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2007 in tegenwoordigheid van mr. M.P. Schutte als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC Den Haag.
Afschrift verzonden op: